ECLI:NL:RBZWB:2025:1303

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 maart 2025
Publicatiedatum
7 maart 2025
Zaaknummer
BRE 24/8006
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een handhavingsverzoek en de gevolgen van niet tijdig beslissen door het college

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 maart 2025, wordt het beroep van eiser beoordeeld na een eerdere uitspraak van 28 mei 2024. Eiser had een handhavingsverzoek ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere, maar stelt dat het college niet tijdig heeft beslist. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat het college de wettelijke beslistermijn heeft overschreden. De rechtbank wijst erop dat het college op 22 juli 2024 heeft aangegeven niet binnen de wettelijke termijn van acht weken te kunnen beslissen, maar dat de termijn inmiddels is verstreken. Eiser heeft het college op 17 oktober 2024 in gebreke gesteld, waarna de rechtbank oordeelt dat het college alsnog binnen twee weken na deze uitspraak een besluit moet nemen. Tevens wordt er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht en proceskosten, die door het college moeten worden betaald. De rechtbank concludeert dat het college het griffierecht van € 187,- en € 453,50 aan proceskosten aan eiser moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/8006

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 maart 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser,

(gemachtigde: mr. C. Lubben),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld na de uitspraak van de rechtbank van 28 mei 2024. [1] In die uitspraak staat dat het college opnieuw moet beslissen op het handhavingsverzoek (de aanvraag) van eiser. Eiser stelt nu beroep in omdat het college dat volgens hem niet heeft gedaan.
1.1.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [2]
Is het beroep kennelijk gegrond?
3. Het beroep is kennelijk gegrond. Omdat de rechtbank in haar uitspraak van 28 mei 2024 geen termijn heeft opgenomen waarbinnen het college alsnog moest beslissen, geldt de wettelijke termijn. In dit geval is in de wet geen termijn opgenomen waarbinnen het college moest beslissen. Er geldt dan een termijn van acht weken, tenzij het college binnen die acht weken aan eiser laat weten dat hij niet op tijd kan beslissen en daarbij een redelijke termijn noemt waarbinnen eiser wel een beslissing tegemoet kan zien. [3] Op 22 juli 2024 heeft het college aan eiser laten weten dat hij niet binnen acht weken kan beslissen. Het college geeft aan dat hij uiterlijk op 15 oktober 2024 een besluit neemt. De termijn waarbinnen het college moet beslissen is inmiddels voorbij. Eiser heeft het college op 17 oktober 2024 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
Welke beslistermijn moet aan het college worden opgelegd?
4. Omdat het college nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat het college dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet het college dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak.
Welke dwangsom wordt aan het college opgelegd?
5. De rechtbank bepaalt dat het college een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door het college. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt, het college de onder 4. genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan het college de onder 5. genoemde dwangsom wordt opgelegd.
6.1.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding voor zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 453,50 omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt het college op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat het college aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,- ;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 187,- aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 453,50 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van mr. M.R. Jouvenaar, griffier, op 6 maart 2025, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

2.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
3.Dit staat in artikel 4:13 en 4:14 van de Awb.