ECLI:NL:RBZWB:2024:3495

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 mei 2024
Publicatiedatum
29 mei 2024
Zaaknummer
23/729
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een handhavingsverzoek inzake lichthinder door de rechtbank

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn handhavingsverzoek door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere. Eiser, die woont nabij een parkeerterrein van een supermarkt, heeft in 2021 een verzoek om handhaving ingediend vanwege lichthinder die hij ondervindt van de verlichting op het parkeerterrein. Het college heeft het verzoek in maart 2022 afgewezen, wat eiser heeft aangevochten. Tijdens de zitting op 5 oktober 2023 zijn afspraken gemaakt over het laten verrichten van metingen door een onafhankelijke deskundige. Op 6 februari 2024 heeft het college een rapportage over de lichthindermeting ingediend, waaruit bleek dat voldaan werd aan de grenswaarden van de Richtlijn Lichthinder. De rechtbank oordeelt echter dat het college ten onrechte heeft gesteld dat er geen overtreding is, omdat het college zelf geen metingen heeft verricht en de aangeleverde lichtberekening niet voldoet aan de eisen van het lichtplan. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit, waardoor het handhavingsverzoek opnieuw in behandeling moet worden genomen. Eiser krijgt tevens een vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/729

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. C. Lubben),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere, het college

(gemachtigde: [naam 1] ).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [naam 2] uit [plaats] ,
(gemachtigde: [naam 3] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn handhavingsverzoek.
1.1.
Het college heeft het handhavingsverzoek met het besluit van 16 maart 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 13 december 2022 op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 5 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser met zijn gemachtigde, de gemachtigde van het college met [naam 4] en de gemachtigde van derde partij. Tijdens de zitting zijn afspraken gemaakt met partijen over het laten verrichten van metingen door een onafhankelijke deskundige. De rechtbank heeft daarom het onderzoek ter zitting niet gesloten.
1.3.
Op 6 februari 2024 heeft het college – als onderdeel van de ter zitting gemaakte afspraken – een lichthinderonderzoek uitgevoerd door [bedrijf] aan de rechtbank gezonden. Eiser en derde partij zijn bij brief van 8 februari 2024 in de gelegenheid gesteld op het onderzoek te reageren. Eiser heeft aangegeven geen opmerkingen te hebben. Derde partij heeft niet gereageerd.
1.4.
Op 16 april 2024 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en partijen bericht dat binnen zes weken uitspraak zal worden gedaan.

Wat zijn de feiten?

2. Eiser woont aan de [adres 1] te [plaats] . Achter zijn woning ligt een parkeerterrein dat hoort bij de supermarkt gelegen aan de [adres 2] te [plaats] . De supermarkt wordt geëxploiteerd door derde partij. Het parkeerterrein heeft ongeveer 20 parkeerplaatsen en wordt verlicht door een aantal lichtmasten.
2.1.
Bij besluit van 31 juli 2018 heeft het college op verzoek van eiser aan derde partij op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer een tweetal maatwerkvoorschriften opgelegd vanwege door eiser ondervonden lichthinder.
2.2.
Op 21 oktober 2021 heeft eiser een verzoek om handhaving ingediend. Hij heeft het college verzocht te bepalen dat derde partij binnen een zo kort mogelijke termijn aan de maatwerkvoorschriften dient te voldoen.
2.3.
Op 4 maart 2022 heeft het college een controle uitgevoerd. Bij brief van 10 maart 2022 heeft het college eiser bericht voornemens te zijn het handhavingsverzoek af te wijzen en heeft het eiser in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen.
2.4.
Bij besluit van 16 maart 2022 (primair besluit) heeft het college het verzoek om handhaving afgewezen.
2.5.
Eiser heeft bezwaar gemaakt.
2.6.
Bij het bestreden besluit heeft het college de afwijzing van het handhavingsverzoek gehandhaafd, wel heeft het college de motivering aangevuld.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het college terecht heeft besloten het handhavingsverzoek af te wijzen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3.1.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Overgangsrecht Omgevingswet
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een verzoek om handhaving van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt. Het verzoek om handhaving van de Wabo is gedaan op 21 oktober 2021. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft. [1]
Wat zijn de standpunten van partijen?
5. Het college heeft het handhavingsverzoek afgewezen omdat het zich op het standpunt stelt dat door derde partij aan de opgelegde maatwerkvoorschriften wordt voldaan. Dat maakt dat er geen sprake is van een overtreding [2] en het college niet bevoegd is om handhavend op te treden.
Eiser stelt dat er wel degelijk sprake is van een overtreding. Er is door derde partij geen lichtplan overgelegd en de aangebrachte verlichting kan niet worden aangemerkt als noodzakelijke verlichting. Eiser ondervindt veel lichthinder.
Wat houden de maatwerkvoorschriften in?
6. Aan derde partij zijn de volgende maatwerkvoorschriften opgelegd:
  • Maatwerkvoorschrift 1: Ter voorkoming van lichthinder moeten de armaturen op het parkeerterrein aan de [straat] zodanig afgesteld staan dat voldaan wordt aan de grenswaarden van de Richtlijn Lichthinder van de NSVV voor Zone E3.”
  • Maatwerkvoorschrift 2: “Binnen 2 maanden na het in werking treden van dit besluit dient een lichtplan te worden overgelegd. Het lichtplan moet door een deskundige volgens NSVV richtlijnen voor zone E3 worden opgesteld. Uit het lichtplan moet blijken welke verlichting op het parkeerterrein minimaal nodig is voor het doel van de lichtinstallatie, namelijk het verlichten van het parkeerterrein voor bezoekers en het verlichten van het parkeerterrein uit het oogpunt van sociale veiligheid als de supermarkt gesloten is. Het lichtplan moet een voorstel bevatten voor de noodzakelijke aanpassingen om lichthinder te voorkomen en energie te besparen. Na goedkeuring van het lichtplan moeten de maatregelen voor energiebesparing en voorkoming van lichthinder binnen één maand worden aangebracht.”
Wordt maatwerkvoorschrift 1 door derde partij overtreden?
7. De rechtbank stelt vast dat het college – voorafgaand aan het nemen van het besluit op het handhavingsverzoek – zelf geen metingen heeft verricht om vast te stellen dat de afstelling van de armaturen aan de grenswaarden van de Richtlijn Lichthinder van de NSVV voor Zone E3 voldoen. In het primair besluit heeft het college ter onderbouwing van de conclusie dat aan de maatwerkvoorschriften wordt voldaan verwezen naar de door derde partij aangeleverde lichtberekening van Nobralux [3] . Uit dat rapport zou blijken dat derde partij aan maatwerkvoorschrift 1 voldoet.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college ––deze conclusie niet mogen trekken zonder zelf onderzoek te doen. Het rapport van Nobralux dateert uit 2018 en uit het rapport blijkt niet dat er – na plaatsing van de verlichting – ook metingen hebben plaatsgevonden om te verifiëren of in de praktijk ook aan de grenswaarden wordt voldaan.
8. Dit maakt dat aan het bestreden besluit – voor zover dat ziet op maatwerkvoorschrift 1 – een zorgvuldigheidsgebrek kleeft. Dit is ter zitting met partijen besproken, waarop het college een onafhankelijke deskundige, [bedrijf] , heeft ingeschakeld om metingen te verrichten.
9. Op 6 februari 2024 heeft de rechtbank een rapportage lichthindermeting van het college ontvangen. Uit deze door [bedrijf] op 24 januari 2024 uitgevoerde lichthindermeting blijkt dat voldaan wordt aan de grenswaarden van de Richtlijn Lichthinder van de NSVV voor Zone E3. Dat betekent dat door derde partij wordt voldaan aan maatwerkvoorschrift 1 en dat het college niet bevoegd is handhavend op te treden ter zake van overtreding van dit voorschrift. Het door de rechtbank geconstateerde zorgvuldigheidsgebrek is hiermee hersteld. Door derde partij wordt maatwerkvoorschrift 1 niet overtreden.
Wordt maatwerkvoorschrift 2 door derde partij overtreden?
10. De rechtbank stelt vast dat het college de door derde partij aangeleverde lichtberekening van Nobralux heeft aangemerkt als het in maatwerkvoorschrift 2 vereiste lichtplan. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet dit document niet aan de aan het lichtplan in maatwerkvoorschrift 2 gestelde eisen. In dit maatwerkvoorschrift is immers opgenomen dat uit het lichtplan moet blijken welke verlichting op het parkeerterrein minimaal nodig is voor het doel van de lichtinstallatie [4] en dat het lichtplan een voorstel moet bevatten voor de noodzakelijke aanpassingen om lichthinder te voorkomen en energie te besparen. Dit alles is in het document van Nobralux niet opgenomen, waardoor het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat met dit document ook zou blijken dat aan maatwerkvoorschrift 2 is voldaan.
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college ten onrechte gesteld dat ook maatwerkvoorschrift 2 niet is overtreden. Alleen al omdat het onderzoek van [bedrijf] niet in opdracht van derde partij is opgesteld, is dat gebrek met het alsnog verrichte onderzoek niet hersteld. Dat lichthinderonderzoek van [bedrijf] geeft wel aanknopingspunten voor een op te stellen lichtplan Uit de bij de rapportage gevoegde foto’s blijkt dat zowel de parkeerplaats als de achtertuin van eiser door de lichtmasten worden verlicht op een wijze die vergelijkbaar is met – in gebruik zijnde – sportvelden. Dat een zo heldere verlichting uit het oogpunt van sociale veiligheid nodig is als de supermarkt gesloten is, acht de rechtbank onwaarschijnlijk. Bovendien geeft de rapportage aanknopingspunten voor aanpassingen van de verlichting die minder lichthinder op het perceel van eiser kunnen geven zoals het anders richten van de armaturen én het uitschakelen of dimmen van de verlichting na sluitingstijd van de supermarkt. Aanpassingen die voldoende sociaal veilig zijn en die voor een lager energieverbruik kunnen zorgen.
De rechtbank acht daarbij van belang dat het hier niet gaat om het verlichten van een openbare weg ten behoeve van de verkeersveiligheid maar om het verlichten van een parkeerterrein dat ook nog eens grenst aan een achtertuin.
Dat derde partij niet zelf opdracht voor het alsnog uitgevoerde onderzoek heeft gegeven en zelfs niet op dit nadere rapport heeft gereageerd en zich voorts tot op heden weinig bereid heeft getoond om zelf actie te ondernemen om ook de door eiser ondervonden lichthinder te beëindigen of op zijn minst te beperken, maakt dat handhaving van dit voorschrift niet om andere redenen niet meer aan de orde is.
12. Gelet op het bovenstaande heeft het college ten onrechte gesteld dat geen sprake is van een overtreding waardoor de bevoegdheid tot handhavend op treden zou ontbreken.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb, nu zelf een beslissing. Zij bepaalt de bezwaren van eiser gegrond en herroept het primaire besluit. Hierdoor komt het handhavingsverzoek weer open te liggen. Het college zal opnieuw op dit verzoek moeten beslissen met inachtneming van deze uitspraak.
14. Omdat het beroep gegrond is, moet het college aan eiser het griffierecht vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het college wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 2.998,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1 én 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting met een waarde per punt van € 624,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.998,-;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 184,- te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van drs. A. Lemaire, griffier, op 28 mei 2024.en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

2.Uit artikel 5:1, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) volgt dat onder een overtreding moet worden verstaan: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
3.Deze berekening is van 30 augustus 2018.
4.Het minimale doel is – volgens maatwerkvoorschrift 2 – het verlichten van het parkeerterrein voor bezoekers en het verlichten van het parkeerterrein uit het oogpunt van sociale veiligheid als de supermarkt gesloten is.