ECLI:NL:RBZWB:2025:1285

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 maart 2025
Publicatiedatum
6 maart 2025
Zaaknummer
23/11733
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor verbouwing en uitbreiding van een woning in strijd met redelijke eisen van welstand

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Loon op Zand, die op 24 oktober 2023 een omgevingsvergunning heeft verleend voor de verbouwing en uitbreiding van een woning aan de [adres 1] in [plaats]. Eiser, die woont aan de [adres 2] in [plaats], heeft bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, omdat hij van mening is dat de vergunning in strijd is met de redelijke eisen van welstand en de beheersverordening. De rechtbank heeft de zaak op 23 januari 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, terwijl het college werd vertegenwoordigd door mr. T.P. Bergmans en een andere vertegenwoordiger.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunninghouder, de eigenaar van de woning aan [adres 1], in 2022 een omgevingsvergunning heeft aangevraagd na een eerdere mededeling van de gemeente dat geen vergunning nodig was. De rechtbank heeft de relevante feiten en het wettelijk kader beoordeeld, waaronder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de inwerkingtreding van de Omgevingswet. De rechtbank concludeert dat het college de omgevingsvergunning heeft verleend, ondanks dat het bouwplan niet volledig voldoet aan de redelijke eisen van welstand en de beheersverordening.

Eiser heeft aangevoerd dat het college in strijd met artikel 2:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft gehandeld, omdat de hoorzitting werd voorgezeten door een wethouder van het bestuursorgaan dat over het bezwaarschrift heeft beslist. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen bewijs is dat het college het bestreden besluit in strijd met dit verbod heeft vastgesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat het college met objectieve en verifieerbare bewijsstukken heeft onderbouwd dat er geen zwaarder wegende belangen zijn die in de weg staan aan het honoreren van het gewekt vertrouwen van de vergunninghouder. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen risico op ongewenste precedentwerking is en dat de belangen van eiser niet zwaarder wegen dan de belangen van de vergunninghouder.

De rechtbank heeft de uitspraak op 6 maart 2025 gedaan en openbaar gemaakt. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/11733

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 maart 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. C. Lubben),
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Loon op Zand, (het college).

Inleiding

Eiser heeft beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van het college van 24 oktober 2023, over het verlenen van een omgevingsvergunning voor het verbouwen en uitbreiden van een woning aan de [adres 1] in [plaats] .
De rechtbank heeft het beroep op 23 januari 2025 op zitting behandeld. Eiser was samen met zijn gemachtigde aanwezig. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T.P. Bergmans en [naam] .

Beoordeling door de rechtbank

1. De feiten

Eiser woont aan de [adres 2] in [plaats] .
De eigenaar van de woning aan de [adres 1] in [plaats] (hierna: vergunninghouder) heeft zijn woning verbouwd en uitgebreid.
In een brief van 12 januari 2022 heeft een medewerker van de gemeente Loon op Zand aan vergunninghouder medegedeeld dat daar geen omgevingsvergunning voor is vereist.
Op 26 juli 2022 heeft de toezichthouder van de gemeente Loon op Zand een controle uitgevoerd bij de woning. De toezichthouder heeft vastgesteld dat wel een omgevingsvergunning is vereist.
Eiser heeft het college op 1 augustus 2022 verzocht om handhavend op te treden tegen het verbouwen en uitbreiden van de woning.
Vergunninghouder heeft op 21 september 2022 een omgevingsvergunning aangevraagd.
Het college heeft die aangevraagde omgevingsvergunning bij besluit van 26 oktober 2022 (primair besluit) verleend. De omgevingsvergunning ziet op de activiteiten: het bouwen van een bouwwerk en het afwijken van de beheersverordening met toepassing van de kruimelgevallenregeling.
Eiser heeft daar op 30 november 2022 bezwaar tegen gemaakt.
Bij bestreden besluit heeft het college dat bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft op 5 december 2022 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.

2. Het wettelijk kader

2.1
Het bestreden besluit is gebaseerd op de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Die wet is vervallen als gevolg van de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024. Uit artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet leidt de rechtbank af dat het oude recht van toepassing blijft op een besluit op een aanvraag die voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet is ingediend.
2.2
De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
3. De omgevingsvergunning
3.1
Het college heeft een omgevingsvergunning verleend voor het verbouwen en uitbreiden van de woning.
3.2
Het college heeft toestemming verleend voor het bouwen van een bouwwerk. [1] Uit een advies van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit van 30 augustus 2022 blijkt dat het bouwplan niet volledig voldoet aan de redelijke eisen van welstand. Het college heeft die toestemming toch verleend, omdat vergunninghouder volgens het college gerechtvaardigd mocht vertrouwen op de brief van 12 januari 2022.
3.3
Het college heeft daarnaast toestemming verleend voor het afwijken van de beheersverordening. [2] Op het perceel was de beheersverordening ‘Woongebieden Kaatsheuvel’ van toepassing. In die beheersverordening was aan het perceel de bestemming ‘Wonen’ toegekend. Uit de planregels bleek dat binnen die bestemming gold dat de goothoogte niet hoger mocht zijn dan 6 meter. [3] Als gevolg van het realiseren van het bouwplan ontstaat een goothoogte van 7,7 meter. Uit de planregels bleek daarnaast dat binnen die bestemming gold dat een aan de woning aangebouwd(e) bijgebouw en overkapping de achtergrens van het bouwvlak en het verlengde daarvan met niet meer dan 4 meter mocht overschrijden. Het bouwplan voorziet in een totale diepte van de aanbouw van 5,23 meter. Het college heeft voor die strijdigheid toestemming verleend met toepassing van onderdeel 1 van de kruimelgevallenregeling. Het college acht die strijdigheid niet volledig in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening. Het college heeft ook die toestemming verleend, omdat vergunninghouder gerechtvaardigd mocht vertrouwen op de brief van 12 januari 2022.
4. Gronden
4.1
Eiser heeft aangevoerd dat tijdens de bezwaarfase in strijd met artikel 2:4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is gehandeld, omdat de hoorzitting is voorgezeten door een wethouder, die onderdeel uitmaakt van het bestuursorgaan dat heeft beslist over het bezwaarschrift.
4.2
Eiser heeft daarnaast aangevoerd dat het college de omgevingsvergunning niet had mogen verlenen. Het college had het bij vergunninghouder gewekte vertrouwen niet mogen honoreren, omdat daar precedentwerking vanuit gaat en omdat eiser als gevolg van de omgevingsvergunning onevenredig wordt benadeeld. Dit is in strijd met artikel 3:4, tweede lid, van de Awb. Het bouwplan heeft een grote impact op de woon- en leefomgeving van eiser. De (hoogte) van de uitbouw aan de achterzijde loopt niet gelijk met de oorspronkelijke achtergevel. Het gebouw komt dieper in de tuin te liggen en dichterbij de woning van eiser. De ramen zijn ook niet geblindeerd. Als gevolg daarvan wordt de privacy van eiser aangetast, verandert het uitzicht van eiser en er sprake is van schaduwwerking. Dit leidt tot een waardevermindering van de woning van eiser.
5. Verbod van vooringenomenheid (artikel 2:4 van de Awb)
5.1
In artikel 2:4 van de Awb staat dat het bestuursorgaan zijn taak zonder vooringenomenheid dient te vervullen.
5.1
Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat het college het bestreden besluit in strijd met dit verbod heeft vastgesteld. Voordat een bestuursorgaan op een bezwaar beslist, stelt het belanghebbenden in de gelegenheid om te worden gehoord. [4] Het bestuursorgaan kan belanghebbenden zelf horen of kan het horen laten plaatsvinden door een onafhankelijke adviescommissie. [5] De rechtbank is niet gebleken van wet- of regelgeving waaruit blijkt dat dit horen niet plaats mag vinden door een lid van het bestuursorgaan.
6. Vertrouwensbeginsel
6.1
Tussen partijen is niet in geschil dat het bouwplan in strijd is met de redelijke eisen van welstand en de beheersverordening en dat daar een omgevingsvergunning voor is vereist. Ook is niet in geschil dat het bouwplan niet in overeenstemming wordt geacht met een goede ruimtelijke ordening. Partijen zijn het er ook over eens dat sprake is van gerechtvaardigd gewekt vertrouwen, omdat in de brief van 12 januari 2022 aan vergunninghouder is medegedeeld dat geen omgevingsvergunning was vereist voor zijn bouwplan. Tussen partijen is wel in geschil of het gerechtvaardigd vertrouwen redelijkerwijs gehonoreerd moest worden door het college.
6.2
Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [6] volgt dat het vertrouwensbeginsel niet met zich brengt dat gerechtvaardigde verwachtingen altijd moeten worden gehonoreerd. Daartoe is vereist dat bij afweging van de betrokken belangen, waarbij het belang van degene bij wie de gerechtvaardigde verwachtingen zijn gewekt zwaar weegt, geen zwaarder wegende belangen aan het honoreren van de verwachtingen in de weg staan. Die zwaarder wegende belangen kunnen zijn gelegen in strijd met de wet, het algemeen belang en meer specifiek, veel voorkomend in het omgevingsrecht, belangen van derden. Indien er zwaarder wegende belangen in de weg staan aan honorering van het gewekte vertrouwen kan voor het bestuursorgaan de verplichting ontstaan om de schade die er zonder het vertrouwen niet geweest zou zijn te vergoeden als onderdeel van diezelfde besluitvorming.
6.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college met objectieve en verifieerbare bewijsstukken onderbouwd, dat redelijkerwijs geen zwaarder wegende belangen aan het honoreren van het gewekt vertrouwen in de weg staan. Meer specifiek is de rechtbank van oordeel dat het college redelijkerwijs heeft kunnen besluiten dat het belang van eiser daar niet aan in de weg staat. Het college heeft – door te verwijzen naar een planschadedeskundigenbericht van [deskundige] B.V. – onderbouwd dat eiser geen onevenredige nadelige gevolgen zal ondervinden als gevolg van het verlenen van de omgevingsvergunning. De rechtbank acht [deskundige] B.V. deskundig op het gebied van het vaststellen van schade als gevolg van een planologisch besluit. In dat deskundigenbericht wordt geconcludeerd dat eiser geen onevenredig nadelige gevolgen zal ondervinden en dat zijn woning daarom niet in waarde zal verminderen. Als gevolg van het bouwplan vindt volgens [deskundige] B.V. namelijk geen verdere aantasting plaats van de privacy en het uitzicht van eiser. Daarnaast treedt ook geen schaduwwerking op.
6.4
Het college heeft ook redelijkerwijs niet af hoeven zien van het honoreren van het gerechtvaardigd gewekt vertrouwen, wegens een risico op ongewenste precedentwerking. [7] Het college heeft bij de belangenafweging betrokken dat er, gelet op de specifieke samenloop van omstandigheden die zich in deze situatie heeft voorgedaan, wordt verwacht dat er geen precedentwerking uit zal gaan van het met toepassing van het vertrouwensbeginsel verlenen van de omgevingsvergunning.
7. Conclusie
7.1
Gelet daarop zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren.
7.2
Voor een proceskostenvergoeding bestaat daarom geen aanleiding.
De beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 6 maart 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Wettelijk kader

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
Artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit: het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet.
Artikel 2.10, eerste lid, onder d, van de Wabo
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien: het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend.
Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of,
in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
Besluit omgevingsrecht (Bor)
Artikel 2.7 van het Bor
Als categorieën gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet worden aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.
Beheersverordening Woongebieden Kaatsheuvel
Artikel 18.2.2, onder b, van de planregels
Binnen het bouwvlak gelden voor het bouwen van gebouwen de volgende regels: de goot- en bouwhoogte van gebouwen bedragen maximaal de hoogtes die ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' zijn aangegeven: 6 meter en 11 meter.
Artikel 18.2.3, onder g, van de planregels
Bij een woning mogen bijgebouwen en overkappingen worden gerealiseerd. Hiervoor gelden de volgende regels: een aan de woning aangebouwd bijgebouw en overkapping mag de achtergrens van het bouwvlak en het verlengde daarvan met niet meer dan 4 m overschrijden.

Voetnoten

1.Artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo.
2.Artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo.
3.Artikel 18.2.2, onder b, van de regels uit de beheersverordening.
4.Artikel 7:2, eerste lid, van de Awb.
5.Artikel 7:13, derde lid, van de Awb.
6.ABRvS 29 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1694, r.o. 11.4.
7.ABRvS 24 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:5273, r.o. 7.1.