ECLI:NL:RBZWB:2025:1283

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 maart 2025
Publicatiedatum
6 maart 2025
Zaaknummer
23/3605 WIA
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de vaststelling van het WIA-dagloon van een vrijwillig verzekerde zelfstandige

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 maart 2025, wordt het beroep van eiser tegen de vaststelling van zijn WIA-dagloon beoordeeld. Eiser, die als zelfstandige werkt, heeft premies betaald voor de vrijwillige verzekering WAO/WIA op basis van een dagloon van € 36,00. De rechtbank stelt vast dat eiser geen verzoek heeft gedaan om aanpassing of indexering van dit bedrag, en dat het UWV geen verplichting had om hem hierop te attenderen. Eiser is verantwoordelijk voor zijn keuzes met betrekking tot zijn vrijwillige verzekeringen, ook als deze keuzes nadelig blijken te zijn.

Het UWV had eerder eisers WIA-dagloon vastgesteld op basis van zijn vrijwillige verzekering, en dit besluit is door de rechtbank in stand gehouden. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de hoogte van zijn dagloon, stellende dat hij recht had op een hoger bedrag, maar de rechtbank oordeelt dat er geen bewijs is dat eiser eerder recht had op een WAO-uitkering. De rechtbank concludeert dat het UWV zorgvuldig heeft gehandeld en dat het vastgestelde dagloon van € 36,30 terecht is. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en hij heeft geen recht op vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/3605 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 maart 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. N.J. Brouwer),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het UWV), verweerder,
(gemachtigde: drs. [naam] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de vaststelling van zijn dagloon op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
1.1.
Het UWV heeft eisers WIA-dagloon met het besluit van 30 november 2022 vastgesteld. Met het bestreden besluit van 1 juni 2023 op het bezwaar van eiser is het UWV bij die vaststelling gebleven.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 5 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV.

Totstandkoming van het bestreden besluit

Tussen partijen zijn de volgende feiten en omstandigheden niet in geschil:
2.1
Eiser heeft een eenmanszaak, [eenmanszaak] , en werkte als zelfstandige/ zzp’er.
2.2
Eiser is in 1999 toegelaten tot de vrijwillige verzekeringen voor de Ziektewet (ZW) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).
2.3
Sinds half april 2003 is eiser gedeeltelijk arbeidsongeschikt.
Met het besluit van 1 maart 2004 heeft het UWV aan eiser met ingang van 20 april 2004 een Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (Waz) toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55-65%.
2.4
Met de brieven van 12 maart 2004 heeft het UWV aan eiser gevraagd of hij zijn vrijwillige ZW- en WAO-verzekeringen wil voortzetten, deze laatste verzekering tegen een dagloon van € 36,30.
2.5
Met het besluit van 1 juni 2006 heeft het UWV eisers Waz-uitkering met ingang van
2 augustus 2006 beëindigd, omdat hij minder dan 25% arbeidsongeschikt is.
Met het besluit van 27 november 2007 heeft het UWV aan eiser met ingang van 2 maart 2007 weer een Waz-uitkering toegekend. Hiermee komt het UWV terug op het besluit van
1 juni 2006.
2.6
In 2021 heeft het UWV eisers vrijwillige verzekering voor de WAO omgezet naar een vrijwillige verzekering voor de WIA.
2.7
Op 19 januari 2021 heeft eiser zich met ingang van medio 2020 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld.
Met het besluit van 8 februari 2022 heeft het UWV eisers mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 80 tot 100% en zijn Waz-uitkering met ingang van 11 februari 2021 verhoogd.
2.8
Eiser heeft zich op 14 januari 2021 ziek gemeld.
Primair besluit
2.9
Met het primaire besluit van 30 november 2022 heeft het UWV aan eiser, op basis van zijn vrijwillige verzekering voor de WIA, met ingang van 12 januari 2023 een IVA-uitkering toegekend, gebaseerd op het bedrag waarvoor eiser verzekerd is: € 36,30 per dag.
Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt en verzocht om duidelijkheid met betrekking tot de hoogte van de uitkering. Eiser stelt dat zijn dagloon hoger zou moeten zijn. Volgens eiser heeft hij vanaf april 2004 recht op een WAO-uitkering en zou zijn dagloon het verzekerde dagloon uit 1999 circa € 256,54 dienen te bedragen en niet het nooit geïndexeerde dagloon van € 36,30 uit 2004.
Het UWV heeft in reactie hierop in de brief van 25 april 2023 gesteld dat hij de archieven geraadpleegd heeft, maar dat er geen stukken over de WAO-uitkering van eiser te vinden zijn. Uit de stukken – de jaaropgaven – die er wel zijn blijkt dat er vanaf in ieder geval 2012 geen WAO-uitkering aan eiser meer is uitbetaald. Op grond van de Archiefwet is het UWV gehouden om een afgesloten dossier 5 jaar te bewaren en medische stukken 10 jaar. Als de WAO-uitkering beëindigd is zou dat verklaren waarom het UWV daarvan geen stukken meer heeft. Als eiser van mening is dat zijn WAO-recht is blijven doorlopen dan dient hij dat aan te tonen met uitbetalingen of anderszins. Als, zoals het UWV op basis van de stukken vermoedt, de WAO-uitkering is beëindigd, dan is het dagloon van € 36,30 juist. In de brief van 12 maart 2004 is namelijk aan eiser gevraagd of hij de vrijwillige WAO-verzekering wenst voort te zetten met een dagloon van € 36,30. Daarop heeft eiser niet gereageerd. Dat betekent dat de vrijwillige WAO-verzekering is voortgezet voor genoemd dagloon zonder indexatie. Indexatie moet namelijk worden aangevraagd; het UWV doet dit niet ambtshalve. Eiser heeft vanaf 2004 ook premienota’s ontvangen waarop genoemd dagloon van € 36,30 vermeld is. Hij heeft het UWV nooit verzocht om verhoging dan wel indexering daarvan.
Bestreden besluit
2.1
Met het bestreden besluit van 1 juni 2023 heeft het UWV eisers bezwaar ongegrond verklaard.
Het UWV stelt dat er naar aanleiding van eisers WIA-aanvraag zorgvuldig en voldoende onderzoek is gedaan. Op basis van de premiebetalingen in de afgelopen jaren is evident dat er – laatstelijk – sprake was van een vrijwillige WIA-verzekering naar een dagloon van
€ 36,-. Het UWV heeft uitgebreid onderzoek gedaan in de dossiers en de voor hem raadpleegbare systemen. Hieruit is niet gebleken van (een eerdere) toekenning van een WAO-uitkering. Naast het ontbreken van documenten, zoals besluiten en betaalspecificaties, zijn er hierover ook geen financiële gegevens bekend bij de Belastingdienst. Er kan geen sprake zijn van herleving van de WAO-uitkering, omdat er nooit een toekenning heeft plaatsgevonden. Dat dit wel het geval is geweest en er WAO-uitkering is uitbetaald, heeft eiser niet aangetoond. Wel is er aan eiser met ingang van 20 april 2004 een Waz-uitkering toegekend. Deze uitkering werd met ingang van 2 augustus 2006 ingetrokken, maar werd later per 2 maart 2007 heropend. Het recht op deze uitkering duurt nog steeds voort. Het UWV merkt tot slot op dat eiser destijds en ook later niet is opgekomen tegen het niet toekennen van een WAO-uitkering. Als er bij eiser onduidelijkheid bestond had hij bij het UWV moeten informeren. Het is niet gebleken dat dat voor eiser niet mogelijk was.

Beroep

3.1
Eiser stelt dat zijn dagloon te laag is vastgesteld. Volgens eiser staat niet ter discussie dat aan hem in 2003 uitkeringen op grond van de Waz en de WAO zijn toegekend. Het is ook logisch dat aan hem een WAO-uitkering is toegekend. Eiser was namelijk vrijwillig verzekerd voor de WAO. Een situatie waarin wel recht bestaat op Waz maar niet op WAO is niet denkbaar.
3.2
De Waz, en waarschijnlijk ook de WAO, zijn ten onrechte beëindigd in 2006. Het UWV heeft vervolgens alleen de Waz-uitkering hersteld maar niet de WAO-uitkering. Dat kan niet aan eiser worden toegerekend. Het betreft complexe wetgeving die voor eiser niet duidelijk was. Hij was voor arbeidsongeschiktheid verzekerd en wist niet van een onderscheid tussen Waz of WAO.
3.3
Het UWV dient dan ook te onderzoeken of er WAO-rechten bestaan en de uitkering daarop te baseren, op basis van het oorspronkelijk verzekerde en sindsdien geïndexeerde dagloon.
3.4
Zelfs als vast komt te staan dat er geen WAO-recht is en er sprake is van een vrijwillige WIA-verzekering dan nog kan volgens eiser de vaststelling van een laag niet-geïndexeerd dagloon geen standhouden. Op basis van artikel 123 van de WIA heeft het UWV namelijk een informatieplicht.

Beoordeling door de rechtbank

4.1
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het UWV op goede gronden eisers WIA-dagloon heeft vastgesteld op € 36,30.
4.2
Eiser heeft naar aanleiding van zijn stelling dat hij een WAO-uitkering had, dat die in 2006 ten onrechte is beëindigd en dat zijn uitkering op het oorspronkelijk verzekerde en sindsdien geïndexeerde (maximale) dagloon gebaseerd moet worden, ter zitting toegelicht dat hij geen herziening met volledige terugwerkende kracht beoogt, maar dat hij vindt dat het UWV, gelet op de omstandigheden van dit geval, zijn WIA-dagloon (coulancehalve) hoger/ geïndexeerd moet vaststellen op een redelijk niveau.
Het UWV betwist dat eiser eerder recht heeft gehad op een WAO-uitkering. In ieder geval blijkt dat niet uit de systemen en eiser heeft dat ook niet aannemelijk gemaakt. Het UWV ziet dan ook geen reden om eisers dagloon hoger vast te stellen. Bovendien zou verhoging van het dagloon volgens het UWV betekenen dat eiser over de afgelopen jaren nog premies verschuldigd is voor een hoger verzekerd bedrag.
De rechtbank overweegt dat, voor zover eiser indertijd al een WAO-uitkering zou hebben gehad, hetgeen niet is komen vast te staan, vaststaat dat eiser op dit moment geen WAO-uitkering heeft en de afgelopen jaren ook niet heeft gehad. Daarmee kan dan ook geen rekening worden gehouden.
4.3
De rechtbank leidt uit het dossier af dat eiser de laatste jaren premies voor de vrijwillige verzekering WAO/WIA heeft betaald naar een ‘Dagloon’ van ‘€ 36,00’. Gesteld noch gebleken is dat eiser in de loop der tijd verzocht heeft om aanpassing of indexering van dit bedrag, terwijl – omdat hij vrijwillig verzekerd is – als hij dit wenste het op zijn weg lag om dat te doen. Het UWV had geen plicht om eiser hierop te attenderen of zijn dagloon uit eigen beweging te indexeren [1] . Nu eiser vrijwillig verzekerd is voor voornoemd bedrag kan het UWV naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet anders dan eisers WIA-dagloon vaststellen conform dat verzekerde bedrag en heeft geen aanleiding kunnen en hoeven zien om eisers dagloon coulancehalve hoger/geïndexeerd vast te stellen. Eiser is verantwoordelijk voor de keuzes die hij in het kader van zijn vrijwillige verzekeringen wel of niet gemaakt heeft (onder meer ten aanzien van indexering), ook als die achteraf bezien ongunstig voor hem uitpakken.

Conclusie en gevolgen

5.1
De rechtbank komt tot de slotsom dat het besluit van het UWV, waarbij eisers WIA-dagloon is vastgesteld op € 36,30, standhoudt. Het beroep is daarom ongegrond.
5.2
Eiser heeft als gevolg daarvan geen recht op vergoeding van het griffierecht of de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.H. van der Linden, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.D. Sebel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.De rechtbank wijst in dit verband op een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 8 maart 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:964).