ECLI:NL:RBZWB:2025:126

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 januari 2025
Publicatiedatum
13 januari 2025
Zaaknummer
BRE 24-5764
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen niet-ontvankelijk verklaring van een WMO-indicatie

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 januari 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college, waarin haar een indicatie op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 was toegekend. Het college verklaarde het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk, omdat het te laat was ingediend. Eiseres stelde dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, omdat zij kampt met medische klachten en afhankelijk is van hulp van derden voor het indienen van haar bezwaar. De rechtbank heeft de zaak op 14 november 2024 behandeld en concludeerde dat de termijnoverschrijding inderdaad verschoonbaar was. De rechtbank oordeelde dat de bijzondere omstandigheden van eiseres, waaronder haar medische situatie en de beperkte hulp die zij ontving, meebrachten dat het niet tijdig indienen van het bezwaarschrift niet aan haar kon worden toegerekend. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het college op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd het griffierecht aan eiseres vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/5764 WMO15

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 januari 2025 in de zaak tussen

[eiseres], uit [plaats], eiseres,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout(het college), verweerder.

Inleiding

1.1.
Het college heeft met een besluit van 18 maart 2024 (primaire besluit) aan eiseres een indicatie op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 toegekend. Met het bestreden besluit van 1 juli 2024 heeft het college het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiseres haar bezwaar te laat heeft ingediend en er geen redenen zijn om de overschrijding verschoonbaar te achten.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 14 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, haar ex-echtgenoot [naam 1] en mr. L.H.T. Hagebols als gemachtigde van het college.
1.4.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
3. Eiseres vindt dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Zij heeft onder meer erop gewezen dat de overschrijding zeer gering was.
4. Ter zitting is gebleken dat niet in geschil is dat het bezwaar twee dagen te laat is ingediend. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is geëindigd op 29 april 2024. Het bezwaarschrift is op 1 mei 2024 ontvangen. Beoordeeld moet worden of deze geringe termijnoverschrijding verschoonbaar is.
4.1.
Er zijn nieuwe uitgangspunten geformuleerd voor de beoordeling van termijnoverschrijdingen als bedoeld in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in bestuursrechtelijke procedures (zie onder meer de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 8 mei 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:932). De nieuwe uitgangspunten houden onder meer in dat bij de beoordeling van de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding een op het individuele geval gerichte, contextuele benadering wordt gevolgd. Dit betekent dat alle omstandigheden van het geval in hun samenhang moeten worden bezien. Als zich bijzondere omstandigheden voordoen, moet de indiener minder snel worden tegengeworpen dat deze zaken had kunnen organiseren om termijnoverschrijding te voorkomen. Als onderdeel van de contextuele benadering kan bij de vraag naar de toerekening aandacht worden besteed aan de hoedanigheid van de indiener, of de indiener zich heeft laten bijstaan door een rechtshulpverlener of andere derde, de omvang van de termijnoverschrijding, de partijconstellatie en de positie van het bestuursorgaan. Als het gaat om het bewijs van bijzondere omstandigheden die de indiener betreffen, bestaat aanleiding voor een minder strikte benadering dan uit vroegere rechtspraak volgt. Dit betekent onder meer dat aan de bewijsmiddelen en de daaraan te verbinden bewijskracht geen in de context van het geval onnodig hoge eisen mogen worden gesteld.
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank geeft de samenloop van de door eiseres aangevoerde omstandigheden blijk van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het niet tijdig indienen van het bezwaarschrift eiseres niet kan worden toegerekend. Uit de stukken in het dossier en het verklaarde ter zitting is gebleken dat eiseres al enige tijd kampt met medische klachten. Voor deze klachten staat zij onder behandeling. Ten tijde van het primaire besluit was zij opgenomen in het ziekenhuis en ook gedurende de bezwaarperiode heeft zij het ziekenhuis bezocht. Aannemelijk is dat eiseres in een moeilijke situatie verkeerde. Ter zitting is verklaard dat eiseres niet kan schrijven en voor het schrijven van brieven afhankelijk is van de hulp van derden, waaronder haar ex-echtgenoot. Deze hulp is niet dagelijks beschikbaar. De omvang van de termijnoverschrijding in dit twee-partijengeschil, waarbij geen belangen van derden zijn betrokken, is zeer beperkt.
4.3.
Gelet op het voorgaande is er naar het oordeel van de rechtbank aanleiding om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Het college heeft het bezwaar van eiseres daarom ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.

Conclusie

5. Het beroep zal gegrond worden verklaard en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank draagt het college op om binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, met inachtneming van deze uitspraak.
6. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het college op om binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 51,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van
B.C. van Sprundel-Thelosen, griffier, op 9 januari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om deze uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.