ECLI:NL:RBZWB:2025:117

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 januari 2025
Publicatiedatum
10 januari 2025
Zaaknummer
23/9532
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de naheffingsaanslag loonheffingen en de toepassing van de AWf-premie

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 9 januari 2025, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende een naheffingsaanslag loonheffingen opgelegd van € 1.144 over het jaar 2020, samen met een belastingrente van € 111 en een verzuimboete van € 114. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze beslissingen, maar de inspecteur verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank behandelt het beroep en constateert dat belanghebbende niet is verschenen op de zitting, ondanks een correcte uitnodiging. De rechtbank onderzoekt of de naheffingsaanslag en de boetebeschikking terecht zijn opgelegd.

De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, omdat belanghebbende niet voldeed aan de administratievereisten voor de lage AWf-premie. Er was geen schriftelijke arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tussen belanghebbende en de werknemer, wat noodzakelijk is voor de toepassing van de lage premie. De rechtbank wijst erop dat de wetgever expliciet heeft bepaald dat een schriftelijke vastlegging vereist is. De verklaring die belanghebbende op verzoek van de werknemer heeft ondertekend, voldoet niet aan deze eis omdat deze niet door de werknemer is ondertekend.

Wat betreft de verzuimboete oordeelt de rechtbank dat deze ook terecht is opgelegd, aangezien belanghebbende niet de nodige zorg heeft betracht om het verzuim te voorkomen. De rechtbank stelt vast dat de inspecteur de boete correct heeft opgelegd en dat de opgelegde belastingrente niet ter discussie staat. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor de naheffingsaanslag, de boetebeschikking en de belastingrentebeschikking in stand blijven. Er wordt geen proceskostenvergoeding toegekend aan belanghebbende.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/9532

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 januari 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 22 augustus 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag loonheffingen (LH) van € 1.144 over het jaar 2020 opgelegd (de naheffingsaanslag). Gelijktijdig heeft de inspecteur belastingrente in rekening gebracht van € 111 (de belastingrentebeschikking) en een verzuimboete van € 114 (de boetebeschikking) opgelegd.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 17 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens de inspecteur, mr. [inspecteur] . Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. De griffier heeft belanghebbende op 4 september 2024 digitaal uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Op dezelfde datum is een notificatie van de plaatsing van dit bericht aan belanghebbende verzonden naar het door belanghebbende voor dit doel opgegeven e-mailadres. Daarom neemt de rechtbank aan dat belanghebbende dit bericht op 4 september 2024 heeft ontvangen. De rechtbank stelt daarmee vast dat belanghebbende correct en op de juiste wijze voor de zitting is uitgenodigd.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag, de boetebeschikking en de belastingrentebeschikking terecht en tot de juiste bedragen aan belanghebbende zijn opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de naheffingsaanslag, de boetebeschikking en de belastingrentebeschikking terecht en naar de juiste bedragen opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot deze oordelen komt en welke gevolgen deze oordelen hebben.

Feiten

3. Op 1 september 2015 is door belanghebbende onder de naam [belanghebbende] een eenmanszaak gestart. De activiteit van de onderneming betreft de groothandel in voedings- en genotsmiddelen. In de eenmanszaak is de onderneming voortgezet die daarvoor werd gedreven door [V.O.F.] .
3.1.
[de werknemer] is op 1 augustus 2009 in dienst getreden bij [V.O.F.] . In het kader van de overgang van de onderneming (de omzetting van [V.O.F.] naar de eenmanszaak) is de arbeidsovereenkomst van de werknemer in stand gebleven. [1] Op enig moment is de arbeidsovereenkomst van de werknemer – na een reeks stilzwijgende verlengingen – op grond van het arbeidsrecht een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd geworden. Er is geen schriftelijke arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tussen [V.O.F.] en de werknemer opgemaakt.
3.2.
Belanghebbende heeft op 19 januari 2019 een verklaring ondertekend waarin staat dat de werknemer een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft. Deze verklaring is door belanghebbende op verzoek van de werknemer opgemaakt in verband met de aankoop van een eigen woning. De werknemer heeft deze verklaring niet mede ondertekend.
3.3.
Belanghebbende heeft de arbeidsovereenkomst van de werknemer (op diens verzoek) per 31 juli 2020 beëindigd. Het loon van de werknemer was in 2020 € 22.897.
3.4.
Bij belanghebbende heeft een boekenonderzoek plaatsgevonden. Daarbij is de aanvaardbaarheid onderzocht van de aangiften loonheffingen voor de jaren 2018 tot en met 2022. Het rapport dat naar aanleiding van het boekenonderzoek is opgesteld dateert van 2 mei 2023. Uit het rapport volgt (onder meer) dat ten onrechte de lage premie voor het Algemeen Werkloosheidsfonds (AWf) is toegepast op het loon van de werknemer. Het verschil tussen de hoge en lage premie is 5%.
3.5.
Naar aanleiding van het boekenonderzoek heeft de inspecteur met dagtekening
24 mei 2023 de naheffingsaanslag aan belanghebbende opgelegd van € 1.144. [2] Gelijktijdig heeft de inspecteur de boete- en belastingrentebeschikking vastgesteld.
3.6.
In het handboek loonheffingen 2020 (paragraaf 5.2) staat – voor zover relevant – het volgende:
“In de aangifte loonheffingen worden de 3 voorwaarden voor de lage premie met een J / N indicatie in de volgende 3 indicatierubrieken uitgevraagd. Voor de lage premie moeten de indicaties dan als volgt zijn opgegeven:
- Arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd: J
- Schriftelijke arbeidsovereenkomst: J
- Oproepovereenkomst: N V
Voor alle gevallen waarin niet wordt voldaan aan de voorwaarden voor de lage premie, geldt de hoge premie. Dat is onder andere het geval bij een fictieve dienstbetrekking, een oproepovereenkomst, een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd of bij een arbeidsovereenkomst die niet schriftelijk is overeengekomen.”
Overwegingen
AWf-premie
4. Het percentage voor de premie AWf is afhankelijk van de aard van de arbeidsovereenkomst. [3] Er wordt een onderscheid gemaakt tussen een lage premie voor werknemers met een schriftelijke arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en een hoge premie voor overige werknemers. Voor de toepassing van de lage premie is het vanaf
1 januari 2020 verplicht om een afschrift van de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in de loonadministratie op te nemen. [4] Deze termijn (1 januari 2020) is tweemaal verlengd met drie maanden (tot 1 juli 2020), zodat werkgevers (met arbeidscontracten die dateren van vóór 1 januari 2020) voldoende tijd hadden om te voldoen aan de (nieuwe) administratievereisten. [5] Daarbij is ook goedgekeurd dat ingeval een arbeidsovereenkomst van rechtswege is overgegaan van bepaalde naar onbepaalde tijd en geen schriftelijke arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aanwezig is, volstaan kan worden met het opmaken van een door beide partijen ondertekend schriftelijk addendum. [6]
4.1.
Belanghebbende voert aan dat er geen onduidelijkheid kan bestaan over het feit dat op grond van het arbeidsrecht sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Een (nieuwe) arbeidsovereenkomst is bij deze omzetting niet opgemaakt omdat op grond van de wettelijke bepalingen al sprake was van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Daarnaast verwijst belanghebbende ook naar de in 3.2 genoemde afgegeven verklaring waarin hij heeft bevestigd dat de werknemer een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd had. Het kan volgens belanghebbende niet de bedoeling van de wetgever zijn geweest dat in een geval waarbij arbeidsrechtelijk sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, de hoge AWf-premie is verschuldigd. De reden voor de invoering van de premiedifferentiatie was het hoge risico dat een werknemer met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd zou kunnen doen op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet.
4.2.
De inspecteur is van mening dat belanghebbende door het ontbreken van een schriftelijke vastlegging van de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd niet voldoet aan de administratievereisten waardoor de hoge AWf-premie van toepassing is.
4.3.
De rechtbank stelt vast dat de wetgever het schriftelijk vastleggen van arbeidsovereenkomsten – en het bewaren daarvan in personeelsadministraties – bewust onderdeel heeft gemaakt van de Wet arbeidsmarkt in balans (Wab). [7] Het doel dat de wetgever voor ogen heeft gehad is het bewerkstelligen van een goed controleerbaar systeem voor de Belastingdienst, het UWV en de werknemer zelf. Daarbij is voor de toepassing van de lage Awf-premie bewust de eis opgenomen dat – anders dan civielrechtelijk geldt – de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd schriftelijk moet zijn vastgelegd.
4.4.
De rechtbank stelt vast dat belanghebbende niet beschikt over een schriftelijke arbeidsovereenkomst met de werknemer voor onbepaalde tijd, waardoor hij niet voldoet aan de administratievereisten. Dat er wel sprake is van een materiële arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, is niet relevant. Voor de toepassing van de lage Awf-premie geldt immers de aanvullende eis dat de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd schriftelijk moet zijn vastgelegd. Ook voldoet de verklaring van 19 januari 2018 niet aan de administratievereisten, omdat de werknemer deze niet heeft ondertekend. Dat betekent dat belanghebbende de hoge AWf-premie is verschuldigd. Steun voor dit oordeel vindt de rechtbank in een arrest van de Hoge Raad [8] waarin met betrekking tot de lage sectorpremie voor de Werkloosheidswet is geoordeeld dat de eis van een schriftelijke arbeidsovereenkomst verbindend is.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat vanwege het ontbreken van een schriftelijke arbeidsovereenkomst met de werknemer voor onbepaalde tijd, over diens loon de hoge AWf-premie door belanghebbende verschuldigd is. Het verschil tussen de lage en hoge AWf-premie van € 1.144 is daarom terecht door de inspecteur nageheven.
Is de verzuimboete terecht en tot het juiste bedrag opgelegd?
4.5.
Op grond van de wet [9] vormt het niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn betalen van belasting welke op aangifte moet worden voldaan een verzuim ter zake waarvan de inspecteur de belastingplichtige een boete kan opleggen. In beginsel kan de inspecteur dan een boete van 10% van de verschuldigde belasting opleggen, zoals hij heeft gedaan. [10]
4.6.
Nu de naheffingsaanslag – zoals hiervoor beoordeeld – terecht aan belanghebbende is opgelegd, is dus ook sprake van een verzuim. Dat betekent dat de verzuimboete als uitgangspunt terecht aan belanghebbende is opgelegd. De mate van verwijtbaarheid speelt bij het opleggen van de verzuimboete geen rol. Slechts in geval van een pleitbaar standpunt of afwezigheid van alle schuld (avas) dient oplegging van een verzuimboete achterwege te blijven. Van avas is slechts sprake indien belanghebbende in de gegeven omstandigheden de van hem in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om het verzuim te voorkomen. De bewijslast hiervoor rust op belanghebbende.
4.7.
Van een pleitbaar standpunt is sprake indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van de aangifte naar objectieve maatstaven redelijkerwijs kon en mocht menen dat zijn uitleg van het belastingrecht juist was. De rechtbank overweegt dat de administratievereisten met betrekking tot de premiedifferentiatie van de AWf-premie duidelijk zijn geformuleerd en geenszins op een andere manier kunnen worden uitgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende met de enkele stelling dat sprake was van een materiële arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, niet aannemelijk gemaakt dat zijn standpunt pleitbaar was.
4.8.
Belanghebbende heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat sprake is van avas. Daartoe overweegt de rechtbank dat de inspecteur ter zitting heeft toegelicht dat een werkgever bij het invullen van de aangifte loonheffingen (bewuste) keuzes moet maken waaruit volgt of de hoge of lage Awf-premie van toepassing is (zie 3.6). Belanghebbende heeft door het maken van onjuiste keuzes bij het indienen van de aangiften loonheffingen over het jaar 2020 ten onrechte de lage Awf-premie aangegeven en betaald. Daarmee heeft belanghebbende niet de in redelijkheid te vergen zorg betracht om het verzuim te voorkomen.
4.9.
Gelet op voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de inspecteur de boete terecht heeft opgelegd.
4.10.
De rechtbank acht de opgelegde verzuimboete in dit geval passend en geboden.
Belastingrente
4.11.
Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrentebeschikking. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikking.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de naheffingsaanslag, de boetebeschikking en de belastingrentebeschikking in stand blijven.
5.1.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. Ook krijgt belanghebbende het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.H.W. Steijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. D. Damen, griffier, op 9 januari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.artikel 7:662 BW.
2.€ 22.897 * 5% = € 1.144.
3.Artikel 27, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) (tekst 1 januari 2020).
4.Artikel 2.4, eerste lid, Besluit Wfsv.
5.Kamerbrief, 35420, “Noodpakket banen en economie”, 17 maart 2020, p.6.
6.Kamerbrief, “Administratieve vereisten WW-premiedifferentiatie naar de aard van het contract, 9 december 2019.
7.De premiedifferentiatie AWf is een onderdeel van de Wab.
8.Hoge Raad 20-06-2014, ECLI:NL:HR:2014:1464.
9.Artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
10.Artikel 67c van de AWR met inachtneming van paragraaf 24, tweede lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB).