In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 januari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan betrokkene was opgelegd. Betrokkene, een B.V., had een administratieve sanctie ontvangen voor het vasthouden van een mobiel elektronisch apparaat tijdens het rijden op de A85 te Ulvenhout op 13 december 2022. Betrokkene heeft beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep niet-ontvankelijk verklaarde. Hierop heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter. Tijdens de zitting op 21 januari 2025 is de zaak behandeld, waarbij zowel betrokkene als de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. I.M.E. van der Meijden, aanwezig waren.
De kantonrechter heeft overwogen dat de officier van justitie het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat betrokkene aannemelijk heeft gemaakt dat het beroep tijdig was ingediend. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was bewezen op basis van de verklaring van de verbalisant en de foto’s in het dossier. Echter, er was sprake van een overschrijding van de redelijke termijn, waardoor de kantonrechter heeft besloten de boete met 25% te matigen. De beslissing van de officier van justitie is gewijzigd, en de verhogingen van de boete zijn komen te vervallen. De uiteindelijke boete is vastgesteld op € 262,50, plus € 9,- administratiekosten.
De uitspraak is openbaar gedaan en betrokkene is geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De procedure bij het gerechtshof verloopt schriftelijk, tenzij anders verzocht.