Uitspraak
RECHTBANK Zeeland-West-Brabant
1.[de maatschap] ,2. [maat 1] ,3. [maat 2] ,4. [maat 3] ,
1.De procedure
2.De feiten
- De interne kosten; dat zijn de kosten van de medewerkers van de Stichting Achmea Rechtsbijstand;
- De volgende externe kosten:
de kosten van externe deskundigen, die door of met instemming van Stichting Achmea Rechtsbijstand namens verzekerde zijn ingeschakeld met in achtneming van wat hierboven is bepaald (…);(…)
Gebeurtenis:(…)Bij rechtsbijstand
- er dient een nauwe relatie te bestaan tussen de diverse geschillen binnen een gebeurtenis;
- er dient gekeken te worden naar het geschil en de samenhang binnen deze feitelijke gebeurtenissen;
- voorts dient gekeken te worden naar het beoogd doel.
3.Het geschil
4.De beoordeling
“een voorval dat schade veroorzaakt of een reeks van voorvallen die met elkaar verband houden”waardoor voor [eisers] behoefte aan rechtsbijstand ontstaat.
“Wij hebben inmiddels met instemming van onze rechtsbijstandverzekering de mogelijkheden verkend om tot de realisering van een schriftelijke Gebruiksovereenkomst en het schriftelijk vastleggen van de ooit gemaakte afspraken verband houdende met het gebruik van de pont, te komen. Eén en ander conform de Overdrachtsovereenkomst van de pont aan de bewoners van de [locatie] . Zo was het afgesproken. Wij zijn zeker geen voorstanders van juridische procedures, maar als ons verder niets rest om gemaakte afspraken na te komen dan moeten wij wel.”In die brief van 19 januari 2024 wordt niet meer gerefereerd naar de eerdere brief van 25 februari 2022 en vervolgens heeft [naam 1 & 2] in april 2024 een dagvaarding uitgebracht aan [eisers] De rechtbank volgt niet het standpunt van SAR dat de brief van [eisers] van 25 februari 2022 de feitelijke oorzaak is voor het inroepen van rechtsbijstand. Zoals eerder is overwogen liep de discussie tussen [eisers] en [naam 1 & 2] al veel eerder en is sprake van een langlopende discussie. In dit geval heeft [eisers] behoefte aan rechtsbijstand in verband met de door [naam 1 & 2] gestarte procedure voor rechten die [naam 1 & 2] meent te hebben sinds de aan de Maatschap overgedragen pont in 2014. De feitelijke oorzaak van de behoefte tot rechtsbijstand is dan ook het de overdracht van de pont aan de Maatschap in 2014 en de rechten die [naam 1 & 2] daaraan meent te kunnen ontlenen; dat is de oorsprong van het geschil.
Niet overeenstemmend in de beide geschillen zijn:
- Er is sprake van twee verschillende overeenkomsten. De ene gebruiksovereenkomst is van 2014 en de andere gebruiksovereenkomst is van 2020. [naam 1 & 2] betaalt als vaste bewoner een bedrag van € 1.000,00 ex btw per jaar. [naam 3 & 4] betaalt als lichte gebruiker (recreant) voor het bereiken van de recreatiewoning een bedrag van € 375,00 ex btw per jaar.
- Het achterliggende geschil van het kort geding met [naam 3 & 4] is het verbod van [eisers] aan [naam 3 & 4] de pont nog te gebruiken en opzegging van de gebruiksovereenkomst. Van belang was hierbij ook met name de wijze van gebruik (onoordeelkundig en voor zwaar transport). Het achterliggende geschil met [naam 1 & 2] zijn de rechten en plichten na de door [eisers] overgenomen pont en wat partijen mochten verwachten en met name ook de vestiging van een erfdienstbaarheid, kettingbeding en dergelijke er op gericht dat ook rechtsopvolgers van [naam 1 & 2] aanspraak kunnen maken op het gebruik van de pont. [eisers] heeft het gebruik van de pont aan [naam 1 & 2] niet opgezegd.
- Het feitencomplex uit 2014 wordt in de beide geschillen door de wederpartijen in de dagvaardingen (van de bodemzaken) aan de orde gesteld.
- In de beide geschillen is de brief van 25 februari 2022 genoemd. Met deze brief zijn jegens [naam 3 & 4] rechtsgevolgen beoogd, in die zin dat hij vanaf toen geen gebruik meer mocht maken van de pont. Maar voor [naam 1 & 2] heeft de brief geen rechtsgevolgen gehad want hij mocht nog steeds gebruik maken van de pont.
- Het geschil met [naam 3 & 4] betreft de gebruiksovereenkomst van 2020 en het gebruik van de pont voor zwaar materieel en verkeerd gebruik alsmede het beëindigen van de overeenkomst. Het geschil met [naam 1 & 2] betreft een gebruiksovereenkomst van 2014 en de reikwijdte van de rechten en plichten uit de overeenkomst tussen de Maatschap en Rijnland van 2014 en de onderhandelingen erna.
- Het feit dat [naam 3 & 4] in de bodemprocedure ook vorderingen heeft ontleend aan de overeenkomst met Rijnland en de onderhandelingen erna acht de rechtbank niet beslissend voor beantwoording van de vraag of sprake is van zaken die met elkaar verband houden. Dit omdat ten aanzien van het standpunt van de wederpartij nu juist tot op heden is besloten dat dit niet opgaat en dat [naam 3 & 4] een andere positie heeft dan [naam 1 & 2] .