ECLI:NL:RBZWB:2025:1054

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 februari 2025
Publicatiedatum
26 februari 2025
Zaaknummer
24/3971
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een maatregel opgelegd op basis van de Participatiewet

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de aan hem opgelegde maatregel in het kader van de Participatiewet. Eiser had een bijstandsuitkering aangevraagd die was toegekend met een lening van twaalf maanden, maar deze werd omgezet naar een maatregel van 100% gedurende één maand na bezwaar. De rechtbank behandelt de argumenten van eiser, die stelt dat hij onvoldoende begeleiding heeft ontvangen vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en dat de Bevelanden, als uitvoerder van de Participatiewet, verantwoordelijk is voor zijn financiële situatie. De rechtbank concludeert dat eiser een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft getoond door te snel in te teren op zijn erfenis. De rechtbank oordeelt dat de maatregel van 100% van de bijstandsnorm gedurende één maand terecht is opgelegd. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De rechtbank benadrukt dat de Bevelanden niet aansprakelijk is voor eventuele tekortkomingen in de begeleiding door Vivet, de instantie die verantwoordelijk is voor de ondersteuning van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/3971 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 februari 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.J. Brosius),
en
het dagelijks bestuur van gemeenschappelijke regeling Samenwerking de Bevelanden(de Bevelanden), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de aan hem opgelegde maatregel in het kader van de Participatiewet.
1.1.
Met het besluit van 15 september 2023 (primair besluit) heeft de Bevelanden aan eiser een bijstandsuitkering toegekend met ingang van 16 augustus 2023, waarbij de uitkering is afgestemd in die zin dat de bijstand over een periode van twaalf maanden als lening wordt verstrekt. Met het bestreden besluit van 13 maart 2024 is het bezwaar van eiser gegrond verklaard en is de lening van twaalf maanden omgezet naar een maatregel van 100% gedurende één maand.
1.2.
De Bevelanden heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 10 januari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, en [naam 1] en [naam 2] namens de Bevelanden.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser ontving vanaf 12 juni 2012 een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande. Op [datum] 2021 is eisers moeder overleden. Omdat eiser recht kreeg op een erfenis van € 74.764,33, is zijn bijstandsuitkering per [datum] 2021 beëindigd. De erfenis is in juni 2022 aan eiser uitgekeerd.
2.1.
Op 16 augustus 2023 heeft eiser opnieuw een aanvraag ingediend ter verkrijging van een bijstandsuitkering. Eiser heeft op verzoek van de Bevelanden informatie verstrekt, er heeft een intakegesprek plaatsgevonden en eiser heeft een handgeschreven verklaring ingediend.
2.2.
Met het besluit van 15 september 2023 heeft de Bevelanden aan eiser een bijstandsuitkering toekend naar de norm voor een alleenstaande met ingang van 16 augustus 2023. De bijstandsuitkering is vanwege onverantwoord snel interen op de ontvangen erfenis afgestemd en is voor een periode van twaalf maanden als lening verstrekt.
2.3.
Eisers bezwaar tegen het primaire besluit is gegrond verklaard, in die zin dat de lening van twaalf maanden is omgezet naar een maatregel van 100% gedurende één maand.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de Bevelanden aan eiser een maatregel van 100% gedurende een maand in het kader van de Participatiewet mocht opleggen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser. Eiser is het eens met de toekenning van een bijstandsuitkering, dus dit onderdeel van het bestreden besluit blijft buiten de beoordeling.
4. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van eiser niet en is terecht aan eiser een maatregel opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Grondslag bestreden besluit
6. Aan het bestreden besluit is het volgende ten grondslag gelegd. De Bevelanden is uitgegaan van een interingsperiode op de erfenis van 44 maanden, waarbij de algemene richtlijn is gehanteerd van 1,5 maal de bijstandsnorm waar eiser recht op zou hebben gehad. Eiser zou dan op zijn vroegst pas in augustus 2025 opnieuw in aanmerking komen voor een bijstandsuitkering. Vervolgens heeft de Bevelanden rekening gehouden met onder meer extra noodzakelijke uitgaven, de aflossing van een studieschuld, de aanschaf van een auto en de vordering van de gemeente wegens te veel verstrekte bijstand. Het te snel ingeteerd vermogen is berekend op € 14.670,17. Dit bedrag gedeeld door de interingsnorm (in dit geval 1,5 x € 1.216,62 = € 1.824,93) resulteert in een periode van acht maanden dat te snel is ingeteerd en een benadelingsbedrag van € 9.732,96. Op grond van artikel 12, eerste lid, aanhef en onder d, van de Afstemmings- en Handhavingsverordening Participatiewet, Ioaw en Ioaz gemeente Noord-Beveland (de Verordening) leidt dat benadelingsbedrag tot een maatregel van 100% van de bijstandsnorm gedurende één maand. Omdat de bijstandsuitkering voor de periode van 16 augustus 2023 tot 16 september 2023 al is uitbetaald, wordt vanaf 1 april 2024 maandelijks een aflossing van 5% ingehouden op de bijstandsuitkering van eiser tot het totale bedrag is afgelost.
Gronden van eiser
7. Eiser voert in beroep aan dat de Bevelanden in zijn geval zowel uitvoerder is van de Participatiewet (voor de bijstandsuitkering) als van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo; voor financiële hulpverlening). Daarmee is de Bevelanden in beginsel ook aansprakelijk voor wat er in het kader van de Wmo misgaat. De citaten uit de rapportages van Vivet, waar de Bevelanden naar verwijst, zijn ontdaan van de context, waarbij de feiten niet altijd juist zijn weergegeven. Uit het dossier blijkt dat eiser hulp nodig heeft bij vrij basale beslissingen. Het ligt dan op de weg van de Bevelanden om adequate hulp aan te bieden, bijvoorbeeld in de vorm van een budgetbeheerder, om te voorkomen dat eiser te snel zou interen op de erfenis. Nu de Bevelanden dit heeft nagelaten, valt eiser geen verwijt te maken en had aan hem, ook vanwege dringende redenen, geen maatregel mogen worden opgelegd.
Mocht aan eiser een maatregel worden opgelegd?
8. In de wet is bepaald dat het college de bijstand bij wijze van maatregel overeenkomstig de Verordening verlaagt, als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan. [1] In dit geval worden de bevoegdheden van het college uitgeoefend door de Bevelanden.
8.1.
Het is vaste rechtspraak dat van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan sprake kan zijn indien een betrokkene in de periode voorafgaand aan de aanvraag om bijstand de beschikking heeft of krijgt over in aanmerking te nemen vermogen en vervolgens op dat vermogen, tezamen met eventueel beschikbaar inkomen, te snel inteert, terwijl redelijkerwijs voorzienbaar is dat daardoor vervroegd een beroep op bijstand moet worden gedaan. Uit deze rechtspraak volgt dat beoordeeld en vastgesteld moet worden of en in welke mate de bijstandsgerechtigde ten aanzien van de besteding van het vermogen in de periode voorafgaand aan de aanvraag om bijstand daadwerkelijk tekortschietend besef van verantwoordelijkheid kan worden verweten. Daarbij zal moeten worden betrokken en gemotiveerd waarom bepaalde uitgaven onverantwoord zijn geweest en of dat in de concrete omstandigheden van de bijstandsgerechtigde tot een voorzienbaar vervroegd beroep op bijstand heeft geleid. Ten slotte zal het bestuursorgaan bij zijn beoordeling dienen te betrekken of en, zo ja, in hoeverre de persoonlijke omstandigheden van de bijstandsgerechtigde in die periode (bijvoorbeeld ten aanzien van de inschakeling in het arbeidsproces) tussentijds zijn gewijzigd waardoor niet (langer) viel uit te sluiten dat hij in de toekomst een beroep op bijstand zou moeten doen. [2]
8.2.
De rechtbank stelt vast dat eiser tegen de interingsnorm, de berekening van de interingsperiode en de vaststelling van het benadelingsbedrag geen gronden heeft aangevoerd. Daarmee staat vast dat eiser een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft getoond door te snel in te teren op de door hem verkregen erfenis. Op grond van artikel 12 van de Verordening is de Bevelanden dan in beginsel gehouden de bijstand van eiser bij wijze van maatregel te verlagen met 100% gedurende één maand.
8.2.
Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel, als elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. [3] Volgens eiser valt hem geen verwijt te maken, omdat zijn begeleiding vanuit de Wmo onvoldoende was. De rechtbank overweegt dat niet de Bevelanden, maar Vivet de uitvoerder is van de begeleiding van eiser. Als Vivet nalatig was in deze begeleiding, wat onvoldoende is onderbouwd, dan is dat niet een op een toe te rekenen aan de Bevelanden. Volgens vaste rechtspraak komt eventuele nalatigheid van een begeleider voor rekening en risico van eiser. [4] Daarnaast neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser op 14 juni 2022, omstreeks het moment van uitkering van de erfenis, al was geïnformeerd over de periode die hij geacht werd te kunnen overbruggen met het bedrag van de erfenis. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom geen sprake van een situatie waarin elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
8.3.
Het college heeft daarnaast de beoordelingsvrijheid bij de vraag of zich, gelet op bijzondere omstandigheden, dringende redenen voordoen om de maatregel te matigen. [5] Eiser voert dezelfde (bijzondere) omstandigheden aan voor matiging van de maatregel. Naar het oordeel van de rechtbank staat vast dat eiser financiële begeleiding nodig had. Deze begeleiding bestond uit ondersteuning van eiser bij zijn financiën en huishouden vanuit de samen bepaalde doelen, dus geen overname daarvan. Eiser heeft onvoldoende onderbouwd dat de begeleiding van Vivet gebrekkig was. Hij heeft zich ook niet bij de Bevelanden gemeld of geklaagd over ontoereikendheid van de begeleiding. Daarnaast is niet gebleken dat de 5% inhouding op zijn bijstandsuitkering financiële problemen heeft veroorzaakt voor eiser. Uit het voorgaande volgt dat de Bevelanden terecht geen aanleiding heeft gezien tot matiging van de maatregel.
8.4.
De rechtbank concludeert dat de Bevelanden op goede gronden een maatregel van 100% van de bijstandsnorm gedurende één maand heeft opgelegd aan eiser. Er is geen sprake van een onrechtmatig besluit. Het beroep is ongegrond.
Heeft eiser recht op een schadevergoeding?
9. Eiser heeft verzocht om vergoeding van schade op grond van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht.
9.1.
De rechtbank overweegt dat voor vergoeding van schade vereist is dat de gestelde schade oorzakelijk verband houdt met een onrechtmatig besluit. Nu hiervoor is vastgesteld dat geen sprake is van een onrechtmatig besluit in het kader van de Participatiewet van de zijde van de Bevelanden, is er ook geen aanleiding voor een vergoeding in het kader van gestelde gevolgschade. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding daarom af.
9.2.
Voor zover eiser bedoeld heeft te stellen dat hij schade heeft geleden als gevolg van een tekortkoming van de Bevelanden in het kader van de Wmo, valt dat niet onder de omvang van deze procedure.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de maatregel van 100% gedurende een maand stand houdt. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 21 februari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Bijlage
Participatiewet
Artikel 18
1. Het college stemt de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.
2. Het college verlaagt de bijstand overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, ter zake van het niet nakomen door de belanghebbende van de verplichtingen voortvloeiende uit deze wet, met uitzondering van artikel 17, eerste lid, dan wel indien de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan.
(…)
9. Het college ziet af van het opleggen van een maatregel, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
10. Het college stemt een op te leggen maatregel of een opgelegde maatregel af op de omstandigheden van de belanghebbende en diens mogelijkheden om middelen te verwerven, indien naar zijn oordeel, gelet op bijzondere omstandigheden, dringende redenen daartoe noodzaken.
Artikel 48, tweede lid, aanhef en sub b
Bijstand kan worden verleend in de vorm van een geldlening of borgtocht indien de noodzaak tot bijstandsverlening het gevolg is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan.
Afstemmings- en Handhavingsverordening Participatiewet, Ioaw en Ioaz gemeente Noord-Beveland 2022(de Verordening)
Artikel 12 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
1. Een verlaging wegens tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de Participatiewet wordt afgestemd op het benadelingsbedrag:
a. 10% van de bijstandsnorm gedurende één maand, bij gedragingen die hebben geleid tot een benadelingbedrag van minder dan € 500,00;
b. 20% van de bijstandsnorm gedurende één maand, bij gedragingen die hebben geleid tot een benadelingbedrag van € 500,00 tot € 2000,00;
c. 40% van de bijstandsnorm gedurende één maand, bij gedragingen die hebben geleid tot een benadelingbedrag van € 2000,00 tot € 4000,00;
d. 100% van de bijstandsnorm gedurende één maand, bij gedragingen die hebben geleid tot een benadelingbedrag van € 4000,00 tot en met € 10.000;
e. 20% van de bijstandsnorm gedurende één maand indien het benadelingsbedrag niet kan
worden vastgesteld;
f. Indien het benadelingbedrag meer bedraagt dan € 10.000,00 wordt een individueel besluit
genomen.
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 8:88, eerste lid
De bestuursrechter is bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van:
a. een onrechtmatig besluit;
b. een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit;
c. het niet tijdig nemen van een besluit;
d. een andere onrechtmatige handeling van een bestuursorgaan waarbij een persoon als bedoeld in artikel 8:2, eerste lid, onder a, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden belanghebbende zijn.

Voetnoten

1.Artikel 18, tweede lid, van de Participatiewet.
2.Zie onder andere Centrale Raad van Beroep (CRvB), 26 september 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2024.
3.Dit staat in artikel 18, negende lid, van de Participatiewet en artikel 4 van de Verordening.
4.Zie bijvoorbeeld CRvB, 17 juni 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2083.
5.Dit staat in artikel 18, tiende lid, van de Participatiewet.