ECLI:NL:RBZWB:2025:1041

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 februari 2025
Publicatiedatum
25 februari 2025
Zaaknummer
25/637
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid voorzieningenrechter in geschil over gunningsbeslissing Europese aanbesteding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 februari 2025 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van [verzoekster] B.V. tegen de gunningsbeslissing van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport met betrekking tot de Europese aanbesteding voor de Persoonlijke Gezondheidsomgeving. De verzoekster stelt dat het voorlopige gunningsbesluit een subsidiebesluit had moeten zijn, waardoor de voorzieningenrechter bevoegd zou zijn om het geschil te behandelen. De voorzieningenrechter oordeelt echter dat er sprake is van een commerciële opdrachtverlening en niet van subsidieverstrekking, waardoor zij zich onbevoegd verklaart om het verzoek te behandelen. De voorzieningenrechter legt uit dat de gunningsbeslissing geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), en dat de voorwaarden voor een voorlopige voorziening niet zijn vervuld. De uitspraak heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een eventueel bodemgeding niet. De voorzieningenrechter wijst erop dat tegen deze mondelinge uitspraak geen hoger beroep of verzet openstaat.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/637
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 februari 2025 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster] B.V., uit [plaats], verzoekster

en

De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de minister

(gemachtigde: mr. J. Kennis).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van [verzoekster] tegen de gunningsbeslissing Europese aanbesteding Persoonlijke Gezondheidsomgeving van de minister van 21 januari 2025 (hierna: de gunningsbeslissing).
1.1.
[verzoekster] heeft ook bezwaar gemaakt tegen de gunningsbeslissing.
1.2.
De minister heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 25 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [directeur] als directeur van [verzoekster] en de gemachtigden van de minister. Namens de minister zijn ook [naam 1] en [naam 2] aanwezig.
1.4.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter verklaart zich onbevoegd. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Waarom verklaart de voorzieningenrechter zich onbevoegd?

3. De voorzieningenrechter kan een voorlopige voorziening treffen als voldaan is aan de wettelijke eisen die daarvoor gelden. [1] Hierbij geldt dat er in ieder geval sprake moet zijn van een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. [2]
Wat voert [verzoekster] aan?
4. [verzoekster] voert aan dat er in aard sprake is van een concessieverlening die gefinancierd is met subsidiegelden en verwijst hierbij naar een uitspraak van deze rechtbank van 23 augustus 2024 [3] (hierna: de subsidie-uitspraak).
Wat vindt de minister ervan?
5. De minister stelt zich op het standpunt dat de voorzieningenrechter onbevoegd is, omdat het hier om een civielrechtelijk geschil gaat. De gunningsbeslissing is geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
Gronden van de beslissing
6. De voorzieningenrechter stelt het volgende vast. In de subsidie-uitspraak ging het om een geschil tussen [verzoekster] en de minister over de zogeheten Open House regeling. De rechtbank heeft in die uitspraak geoordeeld dat die regeling aangemerkt moet worden als subsidie en dat de e-mail waartegen [verzoekster] bezwaar had gemaakt, daarom moet gelden als een besluit in de zin van de Awb. Dit betekent dat de minister het bezwaar in die zaak ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard.
7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de gunningsbeslissing geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. In tegenstelling tot in de subsidie-uitspraak kwalificeert de niet openbare Europese aanbesteding Persoonlijke Gezondheidsomgeving (hierna: de aanbesteding) niet als subsidie, nu niet wordt voldaan aan de vereisten van artikel 4:21, eerste lid, van de Awb. [4] Anders dan bij de Open House regeling is de opdracht van de aanbesteding nauwkeurig omschreven, heeft de minister gelet op de subgunningscriteria veel zeggenschap over de invulling van de opdracht, is er geen aanleiding om te veronderstellen dat de financiële vergoeding niet kostendekkend zou zijn en is de minister de initiatiefnemer: zij gaat immers op zoek naar een aanbieder die de benodigde diensten kan leveren onder de meest aantrekkelijke voorwaarden. Kortom: er is sprake van een commerciële transactie waarbij de minister betaalt voor aan haar geleverde diensten, en dus niet van subsidie.

Conclusie en gevolgen

8. Uit het voorgaande volgt dat de voorzieningenrechter niet bevoegd is het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening te behandelen. De voorzieningenrechter komt daarom niet toe aan de beoordeling van het spoedeisend belang of aan een inhoudelijk oordeel over de gunningsbeslissing.
9. Omdat de voorzieningenrechter onbevoegd is, is [verzoekster] geen griffierecht verschuldigd.
10. Partijen zijn erop gewezen dat tegen deze mondelinge uitspraak geen hoger beroep of verzet openstaat.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2025 door mr. A.M.L.E. Ides Peeters, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.drs. R.J. Wesel, griffier.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 1:3, eerste lid, van de Awb: “
4.Artikel 4:21, eerste lid, van de Awb: “