ECLI:NL:RBZWB:2025:1004

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 februari 2025
Publicatiedatum
24 februari 2025
Zaaknummer
BRE 24/8377
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit door inspecteur inzake navorderingsaanslag inkomstenbelasting

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 februari 2025, wordt het beroep van belanghebbende behandeld tegen de inspecteur van de belastingdienst. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 2010, maar de inspecteur heeft niet tijdig beslist op dit bezwaar. De rechtbank oordeelt dat de brief van belanghebbende van 26 augustus 2024 als ingebrekestelling moet worden opgevat, omdat deze voldoet aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelt vast dat de inspecteur de beslistermijn heeft overschreden en dat belanghebbende recht heeft op een dwangsom van € 100,- per dag, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank legt de inspecteur op om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen op het bezwaar van belanghebbende. Tevens moet de inspecteur het griffierecht van € 51,- en proceskosten van € 453,50 aan belanghebbende vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/8377

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 februari 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende

(gemachtigde: mr. S.B.M.A. Engelen),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat belanghebbende heeft ingesteld, omdat de inspecteur volgens haar niet op tijd heeft beslist op het bezwaar van 7 maart 2024 tegen de navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 2010 met [aanslagnummer].
1.1.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
3. Belanghebbende heeft het bezwaarschrift ingediend op 7 maart 2024. De inspecteur moet binnen zes weken beslissen, gerekend vanaf het moment waarop de bezwaartermijn voorbij is
. [2] Gelet op de dagtekening van de navorderingsaanslag van 26 januari 2024, had de inspecteur dus uiterlijk op 19 april 2024 moeten beslissen. De termijn waarbinnen de inspecteur moet beslissen is inmiddels voorbij.
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende de inspecteur met de brief van 26 augustus 2024 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan. Om als ingebrekestelling aangemerkt te kunnen worden is vereist dat het geschrift voldoende duidelijk maakt dat (i) op welke aanvraag het betrekking heeft, (ii) dat de belanghebbende zich op het standpunt stelt dat het bestuursorgaan niet tijdig op de aanvraag heeft beslist, en (iii) dat de belanghebbende erop aandringt dat een zodanige beslissing alsnog wordt genomen. [3] De brief van 26 augustus 2024 voldoet aan die eisen. De rechtbank ziet in hetgeen de inspecteur heeft aangevoerd geen aanleiding tot een ander oordeel. De omstandigheid dat belanghebbende enkele dagen voor de ingebrekestelling in het kader van de beoordeling van de belastingheffing over meerdere jaren – waaronder 2010 – heeft aangegeven dat de inspecteur schriftelijk vragen kan stellen en zij openstaat voor een persoonlijk gesprek, neemt niet weg dat in de brief van 26 augustus 2024 specifiek voor het bezwaar tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2010 wordt aangedrongen op een spoedige afwikkeling. De inspecteur had deze brief daarom moeten opvatten als ingebrekestelling.
Welke beslistermijn moet aan de inspecteur worden opgelegd?
5. Omdat de inspecteur nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat de inspecteur dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet de inspecteur dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak.
Welke dwangsom wordt aan de inspecteur opgelegd?
6. De rechtbank bepaalt dat de inspecteur een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door de inspecteur. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
Stelt de rechtbank de bestuurlijke dwangsom vast?
7. Belanghebbende heeft verzocht om de dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden. [4]
7.1.
De inspecteur heeft de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank doet dit op grond van artikel 8:55c van de Awb nu alsnog. De maximale dwangsom is in dit geval verschuldigd en bedraagt € 1.442,-.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat belanghebbende gelijk krijgt, de inspecteur de onder 4. genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan de inspecteur de onder 5. genoemde dwangsom wordt opgelegd. De rechtbank stelt ook de door de inspecteur al verschuldigde bestuurlijke dwangsom vast op € 1.442,-.
8.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding voor haar proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 453,50 [5] omdat de gemachtigde van belanghebbende een beroepschrift heeft ingediend en de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de inspecteur op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat de inspecteur aan belanghebbende een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,- ;
- stelt de door de inspecteur te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
  • bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 51,- aan belanghebbende moet vergoeden;
  • veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 453,50 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van
mr. W. Dekkers, griffier, op 25 februari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2.Dit staat in artikel 7:10 en 7:13 van de Awb.
3.Zie ook Hoge Raad 10 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1124.
4.Dit staat in artikel 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb.
5.1 punt van € 907 en een wegingsfactor 0,5 (licht).