ECLI:NL:RBZWB:2025:1003

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 februari 2025
Publicatiedatum
24 februari 2025
Zaaknummer
BRE 24/6695 t/m 24/6706
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank inzake verzoek om schadevergoeding en proceskostenvergoeding in belastingzaak

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 februari 2025, wordt het verzoek van de belanghebbende om schadevergoeding en proceskostenvergoeding beoordeeld. De belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. J. Hoefnagels-van de Ven, heeft een verzoek ingediend naar aanleiding van een brief van de Belastingdienst over de voldoening, teruggave en naheffing van omzetbelasting over de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2023. De rechtbank oordeelt dat het verzoek om proceskostenvergoeding kennelijk ongegrond is en dat zij onbevoegd is om te oordelen over het verzoek om schadevergoeding. Dit besluit is genomen zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelt vast dat de kosten die de belanghebbende heeft gemaakt niet in aanmerking komen voor vergoeding, omdat deze niet verband houden met een bezwaar- of beroepsprocedure. De rechtbank concludeert dat er geen recht bestaat op vergoeding van de proceskosten en dat de belanghebbende het verzoek om schadevergoeding kan voorleggen aan de civiele rechter. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 24/6695 t/m 24/6706

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 februari 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende

(gemachtigde: mr. J. Hoefnagels-van de Ven),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het verzoek om schadevergoeding en het verzoek om een veroordeling van de inspecteur in de (proces)kosten en het griffierecht. Belanghebbende heeft deze verzoeken gedaan bij de intrekking van zijn inhoudelijke beroepsgronden ten aanzien van (het niet tijdig beslissen op) de brief van 20 mei 2024 over de voldoening, teruggave en naheffing van omzetbelasting over de tijdvakken gelegen in de periode 1 januari 2021 tot en met 31 december 2023 en in dat kader opgelegde boetes.
1.1.
Omdat het verzoek om (proces)kostenvergoeding als kennelijk ongegrond wordt afgewezen en de belastingrechter voor het overige kennelijk onbevoegd is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

Vooraf
2. Belanghebbende heeft verzocht om een schadevergoeding ter grootte van de gemaakte kosten van rechtsbijstand van in totaal € 1.217. Hij heeft aangevoerd dat door het handelen van de Belastingdienst het nodeloos lang heeft geduurd voordat het btw-nummer weer werd geactiveerd en herhaaldelijk, maar deels werd beslist op bezwaar. Dit heeft tot veel extra werk van de gemachtigde, en dus tot extra kosten voor belanghebbende, geleid. Verder is belanghebbende van mening dat de inspecteur (te)veel heeft aangedrongen op intrekking van de beroepsprocedures.
2.1.
Gelet op de aard van de kosten kan dit verzoek mede worden opgevat als een verzoek om een (proces)kostenvergoeding. Voor zover belanghebbende het verzoek als zodanig heeft bedoeld, zal de rechtbank eerst beoordelen of recht bestaat op een (proces)kostenvergoeding en vervolgens ingaan op het verzoek om een schadevergoeding.
Proceskosten
3. De rechtbank ziet geen aanleiding om de (proces)kosten van belanghebbende te vergoeden. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat alleen vergoeding kan plaatsvinden voor kosten die verband houden met een bezwaar- of beroepsprocedure. Werkzaamheden voor een verzoek om teruggaaf, het opleggen van naheffingsaanslagen of het toekennen van een btw-nummer vallen daarbuiten. Ook voor het beroep wegens niet tijdig beslissen op die verzoeken bestaat geen recht op een vergoeding, reeds omdat toen al was beslist door de inspecteur. Verder bestaat geen recht op een vergoeding voor de bezwaren tegen de naheffingsaanslagen omzetbelasting, omdat daar in de bezwaarfase nog niet om is verzocht. De inspecteur heeft tot slot naar het oordeel van de rechtbank tijdens de beroepsprocedure niet onzorgvuldig gehandeld en is ook niet tegemoetgekomen aan de bezwaren van belanghebbende, waardoor ook op grond daarvan geen proceskosten worden vergoed.
Schadevergoeding
4. Belanghebbende heeft een verzoek om schadevergoeding ingediend bij de inspecteur ten bedrage van € 1.017,-. De inspecteur heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Belanghebbende heeft op 15 oktober 2024 de rechtbank verzocht om een schadevergoeding wegens onrechtmatig handelen van de belastingdienst.
4.1.
Het beroep van belanghebbende ziet, gelet op zijn brief van 15 oktober 2024, enkel nog op het verzoek om schadevergoeding (en proceskostenveroordeling). De rechtbank kan alleen een schadevergoeding uitspreken als het beroep (gedeeltelijk) gegrond is [1] . Dat is hier niet aan de orde. Er is dan ook geen beroep mogelijk bij de belastingrechter. Ook de algemene bestuursrechter is in dit geval niet bevoegd [2] . Belanghebbende kan het verzoek om schadevergoeding voorleggen aan de civiele rechter.

Conclusie en gevolgen

5. De rechtbank is onbevoegd een oordeel te geven over het verzoek om schadevergoeding en wijst het verzoek om vergoeding van de proceskosten af. Belanghebbende heeft ook geen recht op vergoeding van het griffierecht.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart zich ten aanzien van het verzoek om schadevergoeding onbevoegd;
  • wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van
mr. W. Dekkers, griffier, op 25 februari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 8:73 Awb, in samenhang met Artikel V van de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten, Stb. 2013, 50.
2.Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State 28 mei 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4813.