In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 februari 2025, wordt het verzoek van de belanghebbende om schadevergoeding en proceskostenvergoeding beoordeeld. De belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. J. Hoefnagels-van de Ven, heeft een verzoek ingediend naar aanleiding van een brief van de Belastingdienst over de voldoening, teruggave en naheffing van omzetbelasting over de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2023. De rechtbank oordeelt dat het verzoek om proceskostenvergoeding kennelijk ongegrond is en dat zij onbevoegd is om te oordelen over het verzoek om schadevergoeding. Dit besluit is genomen zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelt vast dat de kosten die de belanghebbende heeft gemaakt niet in aanmerking komen voor vergoeding, omdat deze niet verband houden met een bezwaar- of beroepsprocedure. De rechtbank concludeert dat er geen recht bestaat op vergoeding van de proceskosten en dat de belanghebbende het verzoek om schadevergoeding kan voorleggen aan de civiele rechter. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen deze uitspraak.