ECLI:NL:RBZWB:2024:97

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 januari 2024
Publicatiedatum
10 januari 2024
Zaaknummer
AWB- 23_2988
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de verleende toestemming voor het veranderen van een uitweg door de gemeente Roosendaal

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 9 januari 2024, wordt het beroep van meerdere eisers tegen een verleende toestemming aan [bedrijf 1] B.V. voor het veranderen van een bestaande uitweg aan de [adres 1] te [plaats] beoordeeld. De toestemming werd eerder op 12 oktober 2022 verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal, en het bestreden besluit van 11 april 2023 handhaafde deze toestemming. De rechtbank behandelt het beroep dat op 28 november 2023 ter zitting is behandeld, waarbij eisers zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigde en enkele andere betrokkenen. Het college werd vertegenwoordigd door mr. M.W.A. Verhaard.

De rechtbank onderzoekt de ontvankelijkheid van de bezwaren van de eisers. Het college had de bezwaren van enkele eisers niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij geen rechtstreeks belang bij het besluit zouden hebben. De rechtbank concludeert dat het college dit terecht heeft gedaan, aangezien de betrokken percelen niet ontsluiten op de [straat] en de bewoners geen gevolgen van enige betekenis ondervinden van het bestreden besluit. De rechtbank oordeelt dat de overige bezwaren van de eisers ontvankelijk zijn en gaat vervolgens in op de inhoudelijke beoordeling van de verleende toestemming.

De rechtbank concludeert dat het college de toestemming voor het veranderen van de uitweg heeft mogen verlenen. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van een verkeersonveilige situatie en dat de bezwaren van de eisers niet opwegen tegen de belangen van [bedrijf 1]. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de eisers geen griffierecht terugkrijgen en ook geen vergoeding van proceskosten ontvangen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/2988

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser 1] B.V., [eiser 2] , [eiser 3] B.V., [eiser 4] B.V., [eiser 5] B.V., [eiser 6] B.V., [eiser 7] B.V. en [eiser 8], te [plaats] ,
eisers
gemachtigde: mr. dr. ing. P. de Haan,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal ,verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen een verleende toestemming aan [bedrijf 1] B.V. (hierna: [bedrijf 1] ) voor het veranderen van een bestaande in- of uitrit aan de [adres 1] te [plaats] .
1.1.
Het college heeft deze toestemming op 12 oktober 2022 gegeven. Met het bestreden besluit van 11 april 2023 op het bezwaar van eisers is het college bij de verleende toestemming gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 28 november 2023 op zitting behandeld. Eisers hebben zich op zitting laten vertegenwoordigen door mr. B. Baan als waarnemer van hun gemachtigde. Verder waren in persoon aanwezig [naam 1] (namens [eiser 7] B.V.), [naam 2] (namens [eiser 1] B.V.) en [naam 3] (namens [eiser 6] B.V.). Eisers heeft tevens ir. [naam 4] MBA ( [bedrijf 2] b.v.) als deskundige meegebracht naar de zitting. Het college heeft zich op zitting laten vertegenwoordigen door mr. M.W.A. Verhaard en [naam 5] . [bedrijf 1] heeft zich op de zitting laten vertegenwoordigen door [naam 6] .

Totstandkoming van het besluit

2. Op 27 september 2022 heeft [bedrijf 1] een melding ingediend voor het maken of veranderen van een uitweg op het perceel [adres 1] te [plaats] . Op 12 oktober 2022 heeft het college op grond van artikel 2:12 van de Algemene plaatselijke verordening (APV) besloten om de door [bedrijf 1] gewenste uitweg toe te staan.
Eisers hebben naar aanleiding daarvan bezwaar gemaakt.
3. Bij het bestreden besluit heeft het college de bezwaren voor zover ingediend door [eiser 8] , [eiser 3] B.V., [eiser 4] B.V. en [eiser 6] B.V. niet-ontvankelijk verklaard. De bezwaren voor zover ingediend door [eiser 1] B.V., [eiser 2] , [eiser 5] B.V. en [eiser 7] B.V. heeft het college ontvankelijk geacht en ongegrond verklaard. De verleende toestemming is daarbij in stand gelaten.

Beoordeling door de rechtbank

4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Ontvankelijkheid bezwaarschriften
5. De rechtbank beoordeelt eerst de ontvankelijkheid van de bezwaren.
5.1.
De rechtbank ziet zich in eerste instantie (ambtshalve) voor de vraag gesteld of de verleende toestemming een besluit is waartegen bezwaar kon worden gemaakt.
Artikel 2:12 van de APV verbiedt het maken of veranderen van een uitweg als daarvan niet van tevoren melding is gedaan aan het college.
De rechtbank stelt vast dat het op 27 september 2022 ingediende formulier geen aanvraag is, maar een melding. De reactie van het college daarop van 12 oktober 2022 is ook geen vergunning, maar een schriftelijke toestemming. De rechtbank is van oordeel dat de schriftelijke reactie van het college wel kan worden aangemerkt als besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 14 januari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:14, waarin ook sprake is van een meldingenstelsel voor uitwegen. Gelet hierop ziet de rechtbank geen relevant onderscheid met een vergunningstelsel en moet worden aangenomen dat de brief van het college van 12 oktober 2022 een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit is.
5.2.
Belanghebbenden konden bezwaar maken tegen het besluit van 12 oktober 2022.
Om als belanghebbende bij een besluit in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient er volgens vaste jurisprudentie van de AbRS [1] sprake te zijn van een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit. Zoals de AbRS eerder heeft overwogen [2] , heeft de wetgever de eis van een rechtstreeks belang gesteld, teneinde te voorkomen dat een ieder, in welke hoedanigheid ook, of een persoon met slechts een verwijderd of indirect belang als belanghebbende zou moeten worden beschouwd en een rechtsmiddel zou kunnen instellen.
Zoals de AbRS heeft overwogen in haar uitspraak van 23 augustus 2017 [3] is het uitgangspunt dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit toestaat, in beginsel belanghebbende bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ dient als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken indien de gevolgen van de activiteit wel zijn vast te stellen, maar deze voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (o.a. geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.
Het college heeft de bezwaren van [eiser 8] ( [adres 2] ), [eiser 3] en [eiser 4] ( [industrieterrein]) en [eiser 6] ( [adres 3] ) niet-ontvankelijk verklaard. Het college heeft op de zitting toegelicht dat deze percelen niet ontsluiten op de [straat] en dat de bewoners/eigenaars van deze percelen dus ook geen gevolgen van enige betekenis van het bestreden besluit ondervinden.
De rechtbank is van oordeel dat het college het zicht op het perceel [adres 1] te [plaats] in dit geval terecht geen factor heeft gevonden voor de beoordeling van de ‘gevolgen van enige betekenis’. Aangenomen mag worden dat de ruimtelijke impact van het bestreden besluit in dit geval is gelegen in een toename van het aantal verkeersbewegingen op en nabij de ontsluitingen van het perceel [adres 1] . Met name stellen eisers te vrezen voor verkeersonveilige situaties.
Het college heeft de bezwaren van [eiser 8] , [eiser 3] en [eiser 4] en van [eiser 6] terecht niet-ontvankelijk verklaard, aangezien hun percelen niet ontsluiten op de [straat] . De rechtbank volgt het college in zijn standpunt dat het niet aannemelijk is dat zij zodanige gevolgen ondervinden vanwege het bestreden besluit dat zij zich onderscheiden van andere weggebruikers van de [straat] .
5.3.
De bezwaren van de overige eisers zijn terecht ontvankelijk geacht.
Inhoudelijke beoordeling
6. De rechtbank zal vervolgens beoordelen of het college toestemming voor het maken of veranderen van de uitweg op het perceel [adres 1] te [plaats] heeft mogen verlenen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
Beroepsgronden
7. Eisers hebben in hun beroepsgronden gewezen op het alternatief dat zij in bezwaar hebben aangedragen, namelijk een ontsluiting op het [industrieterrein] , aan de zuidkant van het perceel [adres 1] . Eisers stellen dat het college heeft nagelaten om daarop in het bestreden besluit in te gaan, of ten minste te weerleggen waarom dit alternatief niet minder bezwarend is. Eisers stellen zich verder op het standpunt dat het college ten onrechte heeft overwogen dat er aan de [straat] geen sprake zal zijn van een verkeersonveilige situatie. Ook heeft het college onvoldoende gemotiveerd waarom in afwijking van artikel 8 van de beleidsregels wordt toegestaan dat er twee uitwegen komen.
Eisers hebben een rapport ‘Memo ontsluiting van de huisvesting arbeidsmigranten’ van [bedrijf 2] b.v. van november 2023 overgelegd. Deze deskundige heeft in het memo onderbouwd waarom hij vindt dat een ontsluiting via het [industrieterrein] mogelijk is en waarom hij de ontsluiting via de [straat] uit het oogpunt van verkeersveiligheid ongewenst vindt.
Eisers hebben in hun beroepsgronden ook opgemerkt dat in de verleende toestemming niet is geborgd dat er geen doorgetrokken streep komt en dat openbaar groen niet wordt aangetast. Eisers hebben deze beroepsgronden op de zitting laten vallen. Zij hebben ter zitting benadrukt dat het hen voornamelijk om de verkeersveiligheid gaat.
8. Uit artikel 2:12 van de APV volgt dat het maken of veranderen van een uitweg alleen is verboden, als het college het maken of veranderen van die uitweg verbiedt. De redenen voor het college om het maken of veranderen van een uitweg te verbieden zijn limitatief opgesomd in artikel 2:12, derde lid, van de APV. Een van die redenen is dat door het maken of veranderen van de uitweg het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht.
9. Ter zitting is gebleken dat partijen het erover eens zijn dat het in dit geval gaat om het ‘veranderen’ van twee bestaande uitwegen.
Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat er geen redenen zijn om het veranderen van de uitwegen te verbieden. Van een verkeersonveilige situatie is volgens het college geen sprake. Volgens het college is verkeersonveiligheid met name gerelateerd aan hoge snelheden en, omdat de uitwegen zich in de nabijheid van een haakse bocht bevinden, zijn hoge snelheden niet aan de orde. Het college heeft ook overwogen dat de tweede uitweg bijdraagt aan de verkeersveiligheid. Het college heeft in het verweerschrift toegelicht dat voertuigen gebruik zullen maken van één uitweg om het terrein op te rijden en dat zij de andere uitweg zullen gebruiken om het terrein te verlaten.
Het college heeft daarmee naar het oordeel voldoende gemotiveerd dat door het veranderen van de uitwegen het verkeer op de weg niet in gevaar wordt gebracht en dat hierin dus geen reden is gelegen om het veranderen van de uitwegen te verbieden.
Eisers hebben in hun beroepsgronden verondersteld dat het op de weg van het college zou liggen om te onderzoeken of er alternatieven zijn die minder bezwarend zijn. Dat volgt niet uit de regelgeving, en die veronderstelling is dus niet juist. Het college heeft in het verweerschrift toegelicht dat het het door eisers aangedragen alternatief wel heeft onderzocht. Het college heeft zich daarover voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat het uit het oogpunt van verkeersveiligheid onwenselijk is om een uitweg te realiseren op het [industrieterrein] . Het college heeft daarbij kunnen overwegen dat deze weg drukker is dan de [straat] , dat de weg breder is, dat er harder wordt gereden en dat een aangrenzend fietspad door de uitweg doorkruist zou moeten worden.
Uit het memo en hetgeen ter zitting is besproken leidt de rechtbank af dat [naam 4] om dezelfde argumentatie een ontsluiting op het [industrieterrein] juist meer wenselijk vindt dan een ontsluiting op de [straat] . Ondanks de deskundigheid van [naam 4] kan aan zijn opvatting geen doorslaggevend gewicht worden toegekend. Met de opvatting van [naam 4] dat een ontsluiting op het [industrieterrein] wenselijker is dan het veranderen van een bestaande ontsluiting op de [straat] is immers niet gezegd of onderbouwd dat door het veranderen van de uitwegen op de [straat] het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college [bedrijf 1] toestemming heeft mogen verlenen voor het veranderen van de uitwegen op het perceel [adres 1] te [plaats] .
11. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A.F. van Ginneken, rechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, op 9 januari 2024, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 1:2:
Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ten aanzien van bestuursorganen worden de hun toevertrouwde belangen als hun belangen beschouwd.
Ten aanzien van rechtspersonen worden als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
Artikel 1:3, voor zover van belang:
Onder ‘besluit’ wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
[…]
Onder ‘aanvraag’ wordt verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.
[…]
Artikel 7:1, eerste lid:
Degene aan wie het recht is toegekend beroep bij een bestuursrechter in te stellen, dient alvorens beroep in te stellen bezwaar te maken, tenzij:
het besluit in bezwaar of in administratief beroep is genomen,
het besluit aan goedkeuring is onderworpen,
het besluit een goedkeuring of een weigering daarvan inhoudt,
het besluit is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4,
het besluit is genomen op basis van een uitspraak waarin de bestuursrechter met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, onderdeel a, heeft bepaald dat afdeling 3.4 geheel of gedeeltelijk buiten toepassing blijft,
het beroep zich richt tegen het niet tijdig nemen van een besluit,
het besluit is genomen op grond van een voorschrift als genoemd in de bij deze wet behorende Regeling rechtstreeks beroep dan wel het besluit anderszins in die regeling is omschreven.
Artikel 8:1:
Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.
Algemene plaatselijke verordening
Artikel 2:12 (Maken of veranderen van een uitweg):
1. Het is verboden een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg als:
daarvan niet van tevoren melding is gedaan aan het college, onder indiening van een situatieschets van de gewenste uitweg en een foto van de bestaande situatie; of
het college het maken of veranderen van de uitweg heeft verboden.
2. Van de melding wordt kennis gegeven op de in de gemeente gebruikelijke wijze van bekendmaking.
3. Het college verbiedt het maken of veranderen van de uitweg als:
daardoor het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht;
dat zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;
het openbaar groen daardoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast; of
er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.
4. De uitweg kan worden aangelegd als het college niet binnen vier weken na ontvangst van de melding heeft beslist dat de gewenste uitweg wordt verboden.
5. Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening.
Beleidsregel toetsen melding uitweg gemeente Roosendaal
Artikel 3 (Breedte en herkenbaarheid van de uitrit):
De uitrit in woonwijken heeft een breedte van maximaal vier meter.
De uitrit op bedrijventerreinen heeft een breedte van maximaal vijftien meter.
Alleen in zeer bijzondere situaties kan van deze maatvoering worden afgeweken.
In uitzonderlijke situaties, buiten de bebouwde kom waarbij de rijbaan niet breed genoeg is, kan tegenover de uitweg de berm plaatselijk worden verhard op kosten van de aanvrager.
De uitweg moet voldoende herkenbaar zijn als eigen niet openbare oprit. In situaties waarbij het niet duidelijk is hoe de voorrang is geregeld, kan aanvullende bebording en markering in de openbare ruimte worden geëist op kosten van de aanvrager.
Artikel 4 (Gevaar voor het verkeer):
In de situatie dat door de realisatie van de uitweg het verkeer in gevaar wordt gebracht kan gedacht aan locaties op of naast een kruispunt of een t-splitsing of als het zicht op het verkeer onvoldoende is. Dit zal per situatie beoordeeld worden.
Met het oog op de verkeersveiligheid kan de uitweg als regel niet kunnen worden gerealiseerd:
  • op kruisingen of splitsingen van wegen
  • binnen 10 meter afstand van het snijpunt van rijbaankanten ter hoogte en over de lengte van op de rijbaan aangebrachte opstelstroken c.q. voorsorteervakken
  • binnen een afstand van 50 meter van verkeerslichten;
  • in een onoverzichtelijke bocht
  • kort bij een weghelling; bij onvoldoende uitzicht.
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van gevaar voor het verkeer zijn verder de situatietekeningen zoals opgenomen in de bijlage bij deze beleidsregels richtinggevend
De uitweg wordt ook verboden op een plaats waar de ruimte voor het plaatsen van een personenauto op het eigen erf minder is dan 2,50 meter breed en 6 meter lang. Door de te krappe ruimte kunnen gevaarlijke situaties ontstaan op de weg op de eventueel voorliggende stoep of op het eigen erf.
Artikel 8 (Ontsluiting perceel):
Het uitgangspunt is dat ieder perceel ontsloten wordt op de openbare weg. Per perceel kan één uitweg worden aangelegd.
Een tweede uitweg is mogelijk als de zijde van het perceel groter is dan 30 meter gemeten langs de openbare weg.
Als de nieuwe uitweg wordt aangelegd ter vervanging van een oude uitweg (maar op een andere plaats) dient de oude uitweg vóóraf te worden verwijderd, waarna de weg ter plaatse van de opgeheven uitweg in de oorspronkelijke staat wordt hersteld.

Voetnoten

1.bijvoorbeeld de uitspraak van 27 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4007
2.uitspraak van 30 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1546