ECLI:NL:RBZWB:2024:9465

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 april 2024
Publicatiedatum
10 februari 2025
Zaaknummer
RK23-028764
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op klaagschrift ex artikel 552a Sv inzake inbeslaggenomen kratten en rolley’s

Op 23 april 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda uitspraak gedaan in een zaak betreffende een klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. Het klaagschrift was ingediend door een klager die de teruggave van inbeslaggenomen kratten en rolley’s vorderde. De inbeslagname vond plaats op 20 september 2023, en de klager stelde dat hij de goederen rechtmatig had verkregen door deze bedrijfsmatig aan te kopen. Tijdens de behandeling in raadkamer op 9 april 2024 zijn de klager, de officier van justitie en verschillende belanghebbenden gehoord. De officier van justitie stelde dat de inbeslaggenomen goederen inmiddels waren teruggegeven aan de rechtmatige eigenaren, en dat er meerdere aangiftes van diefstal waren gedaan. De rechtbank oordeelde dat de klager niet als rechthebbende kon worden aangemerkt, omdat hij had verklaard de rolley’s slechts in bruikleen te hebben en de aankoopprijs van de goederen lager was dan de statiegeldwaarde. De rechtbank concludeerde dat de belanghebbenden, waaronder [belanghebbende 1], [belanghebbende 2] B.V., [belanghebbende 3] en [belanghebbende 4], redelijkerwijs als rechthebbenden moesten worden aangemerkt. De rechtbank verklaarde het klaagschrift ongegrond en wees het verzoek om teruggave aan de klager af.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
rk.nummer: 23-028764
Beslissing op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:
[klager]
vertegenwoordigd door [naam 1] , geboren op [geboortedag] 1991,
woonplaats kiezende ten kantore van mr. J.J.J. van Rijsbergen, Parkstraat 10, 4818 SJ Breda.
klager is [klager] voornoemd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • de kennisgeving van inbeslagname op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv) op 20 september 2023 onder klager in beslag zijn genomen een groot aantal kratten en rolley's (hierna te noemen: kratten en rolley’s);
  • het klaagschrift, ingediend op 21 november 2023 ter griffie van deze rechtbank ingevolge artikel 552a Sv;
  • het verweerschrift van de officier van justitie; en
  • de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Het klaagschrift is behandeld in raadkamer op 9 april 2024. Gehoord zijn de officier van justitie, mr. mr. M.E.W.G. Stals en mr. M.C.F. Jansen als waarnemend raadsman van de gemachtigd raadsman van klager, mr. J.J.J. van Rijsbergen. Tevens zijn gehoord de belanghebbenden:
- mr. [naam 2] namens [belanghebbende 1] ;
- dhr. [naam 3] namens [belanghebbende 2] B.V.;
- dhr. [naam 4] namens [belanghebbende 3] ;
- dhr. [naam 5] en dhr. [naam 6] namens [belanghebbende 4] ;
- dhr. [naam 7] en dhr. [naam 8] namens [belanghebbende 5] BV ter vertegenwoordiging van [bedrijf 1] B.V.
Klager is behoorlijk opgeroepen, maar niet bij de behandeling van het klaagschrift verschenen.
Het klaagschrift strekt tot opheffing van het gelegde beslag met last tot teruggave aan de klager. Daartoe is aangevoerd dat onder klager een groot aantal kratten en rolley’s in beslag zijn genomen. Klager heeft de kratten rechtmatig verkregen door deze bedrijfsmatig in te kopen, klager is dan ook de eigenaar en redelijkerwijs rechthebbende van deze kratten en heeft hiervan geen afstand gedaan. In raadkamer heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de kratten en rolley’s online legitiem worden verhandeld en klager de kratten goeder trouw heeft aangeschaft. Klager had de inbeslaggenomen rolley’s niet aangeschaft, maar in bruikleen van een handelspartner. Het standpunt van de belanghebbenden dat de kratten en rolley’s onvervreemdbaar zijn dient wegens het gebrek aan onderbouwing te worden verworpen. Daarbij is een recente uitspraak van de meervoudige kamer van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van belang aangezien in deze zaak de verdachte, na het aantreffen van een groot aantal soortgelijke kratten, is vrijgesproken voor heling.
Namens [belanghebbende 1] is in raadkamer gesteld dat zij de rechtmatige eigenaar zijn van de teruggegeven cbl kratten. Op elke cbl krat staat dan ook vermeld dat deze (onvervreemdbaar) eigendom is van [belanghebbende 1] . De Stichting heeft dan ook enkel kratten retour gekregen die haar eigendom zijn. Binnen het gesloten poolsysteem is enkel bruikleen van de cbl kratten mogelijk tegen een statiegeldbedrag van € 3,80 per cbl krat.
Namens [belanghebbende 2] B.V is in raadkamer gesteld dat zij de rechtmatige eigenaar zijn van de teruggegeven rolley’s. Op elke rolley staat dan ook vermeld dat deze (onvervreemdbaar) eigendom is van [belanghebbende 2] B.V. De Holding heeft dan ook enkel rolley’s retour gekregen die haar eigendom zijn. Binnen het gesloten poolsysteem is enkel bruikleen van de rolley’s mogelijk tegen een statiegeldbedrag van € 45,- per rolley.
Namens [belanghebbende 3] is in raadkamer gesteld dat zij de rechtmatige eigenaar zijn van de teruggegeven Broban kratten. Op elke Broban krat staan dan ook de namen [bedrijf 2] en [bedrijf 3] vermeld. De Broban kratten maken geen onderdeel uit van het gesloten poolsysteem maar worden enkel verstrekt via [belanghebbende 3] . Op de Boban kratten zit geen statiegeld systeem, de nieuwwaarde van deze kratten bedraagt € 11,86 euro.
Namens [belanghebbende 4] is in raadkamer gesteld dat zij de rechtmatige eigenaar zijn van de teruggegeven groene kratjes. Binnen het gesloten poolsysteem is enkel bruikleen van de kratjes tegen een statiegeldbedrag mogelijk. [belanghebbende 4] heeft in het verleden al in verschillende landen actie ondernomen om de illegale handel van de kratjes te stoppen.
De officier van justitie heeft zich in raadkamer op het standpunt gesteld dat alle inbeslaggenomen kratten en rolley’s inmiddels zijn teruggegeven aan de rechtmatige eigenaren. Er zijn meerdere aangiftes waaruit volgt dat de kratten en rolley’s van diefstal afkomstig zijn. Daarbij is van belang dat uit onderzoek is gebleken dat zelfs de statiegeldwaarde van de kratten en rolley’s veel hoger ligt dan de bedragen waarvoor klager verklaart deze te hebben gekocht. Het strafvorderlijk onderzoek jegens klager loopt nog. Het is dan ook niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter, later oordelend, de teruggave van de kratten en rolley’s aan de rechtmatige eigenaren zal bevelen. Het klaagschrift dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

2.De beoordeling

Nu de rechtbank is gebleken dat het openbaar ministerie de goederen aan aangevers heeft teuggegeven maar heeft verzuimd aan klager een kennisgeving als bedoeld in artikel 116, derde lid, Sv te doen toekomen, vat de rechtbank het beklag op grond van artikel 116, derde lid, Sv op als een beklag tegen het voornemen van de officier van justitie om de onder klager inbeslaggenomen goederen op de voet van art. 116 tweede lid onder a Sv aan een derde belanghebbende terug te geven alsmede een verzoek tot teruggave van de goederen aan klager op grond van artikel 552a Sv.
De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift en de klager is ontvankelijk in zijn beklag.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
De rechtbank overweegt over het klaagschrift tegen het strafvorderlijk beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad sinds HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, r.o. 2.8 en 2.9, dient de rechter, in geval van een klaagschrift tegen een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag:
a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen,
b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard en kan, mits de hiervoor bedoelde ander zelf een klaagschrift heeft ingediend, de teruggave aan die rechthebbende worden gelast.
In het al feitelijk teruggeven door de officier van justitie van de goederen aan aangevers ligt, gelet op artikel 116, eerste lid, Sv, besloten dat het belang van strafvordering zich niet meer tegen teruggave verzet. Het staat de rechter dan niet vrij bij de beoordeling van het klaagschrift te treden in de vraag of zodanig belang aan de teruggave in de weg staat.
In een geval waarin de beslagene op de voet van art. 552a Sv een klaagschrift heeft ingediend tegen de schriftelijke kennisgeving als bedoeld in art. 116, derde lid, Sv, dat het openbaar ministerie voornemens is het inbeslaggenomen voorwerp te doen teruggeven aan een ander dan de beslagene, te weten degene die - naar het oordeel van het openbaar ministerie - redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt, dient de rechter te beoordelen of die ander redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
Bij de beantwoording van deze vraag zal de rechter niet behoren te treden in de beslechting van burgerrechtelijke eigendoms- en bezitskwesties, maar zal hij daarbij civielrechtelijke aspecten mogen betrekken. Het gaat in de beslagprocedure immers om een (voorlopig) oordeel omtrent de eigendoms- en bezitsrechten ten aanzien van het in het geding zijnde voorwerp.
De rechtbank is van oordeel dat anderen dan klager, namelijk de belanghebbenden [belanghebbende 1] , [belanghebbende 2] B.V, [belanghebbende 3] en [belanghebbende 4] redelijkerwijs als rechthebbende moet worden aangemerkt van de kratten en rolley’s. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank stelt uit het raadkamerdossier en het verhandelde in raadkamer vast dat de cbl kratten, groene kratten en rolley’s onderdeel uitmaken van een gesloten poolsysteem. Binnen dit poolsysteem worden de kratten en rolley’s tegen statiegeldbedragen in bruikleen gegeven. Daarbij is de rechtbank gebleken dat de verschillende kratten en rolley’s door middel van uiterlijke kenmerken herleidbaar zijn naar hun rechtmatige eigenaar. Dit geldt ook voor de Broban kratten die geen onderdeel zijn van het gesloten poolsysteem, maar enkel door de belanghebbende zelf worden uitgegeven. Het is de rechtbank gebleken dat de statiegeld bedragen binnen het poolsysteem veel hoger liggen dan de aanschafwaarde waarover klager verklaart. Ook de aanschafwaarde van de Broban kratten ligt hoger dan de aanschafwaarde die klager noemt.
Ten aanzien van rolley’s stelt de rechtbank vast dat klager zelf heeft verklaard de rolley’s slechts in bruikleen te hebben. Alleen al om die reden kan klager niet als de redelijkerwijs rechthebbende op deze rolley’s worden aangemerkt.
Voor de overige goederen overweegt de rechtbank dat klager als professionele ondernemer en grote speler wordt geacht bekend te zijn met hoe het door aangevers beschreven systeem werkt, dat de goederen door de eigenaren slechts in bruikleen worden gegeven en dat deze goederen niet legitiem worden verkocht. Deze omstandigheid en ook de aankoop voor een lager bedrag dan het statiegeld dat voor de goederen kan worden verkregen staat aan het aannemen van de goede trouw bij klager in de weg.
In het oordeel van de rechtbank heeft klager met het overleggen van de aankoopfacturen en de uitspraak in een soortgelijke zaak onvoldoende aangetoond de rechtmatige eigenaar zijn van de kratten en rolley’s dan wel deze te goeder trouw te hebben verkregen. Om die reden kan klager niet worden aangemerkt als de redelijkerwijs rechthebbende. De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie op juiste gronden heeft geoordeeld dat belanghebbenden als redelijkerwijs rechthebbenden op de goederen moeten worden aangemerkt. Gelet op het voorgaande verklaart de rechtbank het beklag tegen het voornemen van de officier van justitie om de onder klager inbeslaggenomen goederen op de voet van art. 116 tweede lid onder a Sv aan derde belanghebbenden terug te geven ongegrond. Zij wijst het verzoek om teruggave aan klager af.

3.De beslissing

De rechtbank verklaart het klaagschrift ongegrond.
Deze beslissing is op 23 april 2024 gegeven door mr. A.L. Hoekstra, rechter, in tegenwoordigheid van J.H. Cornelissen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 april 2024.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).