ECLI:NL:RBZWB:2024:9302

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 november 2024
Publicatiedatum
9 januari 2025
Zaaknummer
11161374 - MB VERZ 24-764
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijk gegrond beroep tegen verkeersboete wegens niet voor laten gaan van een voorrangsvoertuig

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene, een V.O.F., had een boete ontvangen voor het niet voor laten gaan van een voorrangsvoertuig op de Rijksweg A27 te Raamsdonkveer op 17 juni 2022. De betrokkene heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting op 21 november 2024 was de betrokkene niet aanwezig, maar zijn gemachtigde heeft het standpunt ingenomen dat de boete niet redelijk was gezien de omstandigheden waaronder de gedraging had plaatsgevonden. De betrokkene had een paard met veulen in de trailer en kon niet te lang stilstaan vanwege de hoge temperatuur. De gemachtigde voerde ook aan dat er sprake was van schending van de hoorplicht en vroeg om een proceskostenvergoeding.

De zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. A. de Vreeze, verzocht de kantonrechter om het beroep gedeeltelijk gegrond te verklaren. Hij stelde dat de gedraging voldoende kon worden vastgesteld, maar dat de boete wegens overschrijding van de redelijke termijn met 25% gematigd moest worden. De kantonrechter oordeelde dat de verklaring van de verbalisant voldoende bewijs bood voor de gedraging en dat de betrokkene geen specifieke feiten had aangedragen die aan de juistheid van deze verklaring twijfelden. De kantonrechter concludeerde dat de boete terecht was opgelegd, maar dat er inderdaad sprake was van overschrijding van de redelijke termijn, waardoor de boete met 25% werd gematigd. De beslissing van de officier van justitie werd gewijzigd en de betrokkene kreeg een proceskostenvergoeding toegewezen.

De kantonrechter verklaarde het beroep gedeeltelijk gegrond, matigde de boete tot € 187,50, droeg de officier van justitie op om het teveel betaalde bedrag van € 62,50 terug te betalen aan de betrokkene, en kende een proceskostenvergoeding van € 437,50 toe.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Zittingsplaats Breda
zaaknummer.: 11161374 \ MB VERZ 24-764
CJIB-nummer: 1062 5422 5028 5812
uitspraakdatum: 21 november 2024
proces-verbaal van de zitting en uitspraak op een beroep op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv)
in de zaak van
naam :
V.O.F. [betrokene]
adres : [adres]
woonplaats : [woonplaats]
hierna: betrokkene
gemachtigde : [gemachtigde]

Verloop van de procedure

Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna: boete) opgelegd. Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond verklaard. Tegen die beslissing is door betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 21 november 2024. Namens de officier van justitie is verschenen mr. A. de Vreeze (hierna: zittingsvertegenwoordiger). Gemachtigde en betrokkene zijn niet verschenen. De kantonrechter heeft op de zitting uitspraak gedaan.

Standpunten

De gedraging waarvoor de boete is opgelegd luidt, kort omschreven: een voorrangsvoertuig (van bijvoorbeeld ambulance, brandweer of politie) niet voor laten gaan op de Rijksweg A27 te Raamsdonkveer op 17 juni 2022 om 16:08 uur.
Gemachtigde heeft in het beroepschrift samengevat aangevoerd dat de boete niet redelijk is gelet op de omstandigheden waaronder de gedraging heeft plaatsgevonden. Betrokkene reed met zijn paardentrailer via de vluchtstrook langs een file, omdat hij een paard had met veulen erin. Betrokkene kon in verband met de temperatuur van 28 graden niet te lang stilstaan. De merrie werd onrustig dus betrokkene had geen andere keuze. Gemachtigde stelt dat er sprake is van schending van de hoorplicht. Tot slot verzoekt gemachtigde om een proceskostenvergoeding.
De zittingsvertegenwoordiger heeft verzocht het beroep gedeeltelijk gegrond te verklaren en heeft daartoe het volgende aangevoerd. De gedraging kan voldoende worden vastgesteld. De omstandigheden die gemachtigde in het beroepschrift heeft aangevoerd vormen geen reden om het bedrag van de sanctie te matigen. Wegens overschrijding van de redelijke termijn verzoekt de zittingsvertegenwoordiger de boete te matigen met 25%.

Overwegingen

Inhoudelijk
De kantonrechter is van oordeel dat uit de stukken in het dossier - met name uit de verklaring van de verbalisant - voldoende blijkt dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, is verricht.
In zaken op grond van de Wahv biedt de verklaring van de verbalisant in beginsel voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven om te twijfelen aan de juistheid van die verklaring of indien dergelijke feiten en omstandigheden uit het dossier blijken.
De kantonrechter ziet in wat betrokkene heeft aangevoerd geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant. Betrokkene had voordat hij ging rijden het weerbericht kunnen raadplegen en daaruit de keuze kunnen maken om wel of niet de weg op te gaan met een paard en veulen. De boete is dus terecht opgelegd.
Overschrijding redelijke termijn
Een ieder heeft recht op behandeling van zijn rechtszaak binnen een redelijke termijn (artikel 6, lid 1 van het EVRM). Volgens vaste rechtspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:GHARL:2017:1777) is sprake van schending van die redelijke termijn van berechting wanneer de procedure bij de officier van justitie en de kantonrechter tezamen langer dan twee jaar heeft geduurd. Deze termijn vangt aan bij het opleggen van de boete.
In dit geval is de boete opgelegd op 28 juni 2022 en is de redelijke termijn dus met ruim vier maanden overschreden.
Omdat sprake is van een overschrijding zal de kantonrechter de boete matigen met 25% (zie ECLI:NL:GHARL:2023:6369). Het beroep is dus gedeeltelijk gegrond. De beslissing van de officier van justitie zal worden gewijzigd. Het bedrag dat betrokkene te veel aan zekerheid heeft betaald moet door de officier van justitie worden terugbetaald.
Ook zal de kantonrechter een proceskostenvergoeding toekennen voor het indienen van het beroepschrift, te weten 1 punt x gewicht 0,5 x € 875,- = € 437,50.

Beslissing

De kantonrechter:
‒ verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
‒ wijzigt de beslissing van de officier van justitie in die zin dat de boete wordt gematigd tot € 187,50, plus € 9,- administratiekosten;
‒ draagt de officier van justitie op het bedrag van € 62,50 dat betrokkene te veel als zekerheidstelling heeft betaald, aan betrokkene terug te betalen.
‒ veroordeelt de officier van justitie tot het vergoeden van de proceskosten van betrokkene van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A.V. van Aardenne, kantonrechter, bijgestaan door de griffier L.I.M. Appels, en in het openbaar uitgesproken op 21 november 2024.
Als u het niet eens bent met deze beslissing , dan kunt u binnen 6 weken na de hieronder vermelde datum van verzending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, maar alleen als:
de boete meer dan € 110,00 bedraagt, of
uw beroep niet-ontvankelijk is verklaard omdat u niet of niet op tijd zekerheid heeft gesteld.
Het beroepschrift moet worden ingediend bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant, Team strafrecht, postbus 90008, 4800 PA Breda Het beroepschrift moet zijn ondertekend door degene die beroep heeft ingesteld of door de gemachtigde.
U dient daarbij het zaaknummer te vermelden.
De procedure bij het gerechtshof verloopt geheel schriftelijk, tenzij u in het beroepschrift uitdrukkelijk vraagt om een zitting waarop u uw standpunt mondeling wilt toelichten.
Datum verzending: