Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het parkeren op een plek die niet was toegestaan, volgens de officier van justitie. De betrokkene heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de officier verklaarde het beroep ongegrond. De zaak werd vervolgens voorgelegd aan de kantonrechter, waar de zittingsvertegenwoordiger, mr. A. de Vreeze, aanwezig was, maar de betrokkene en zijn gemachtigde niet.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, inderdaad had plaatsgevonden. De betrokkene had aangevoerd dat het verkeersbord niet op de juiste plekken was geplaatst, maar de kantonrechter oordeelde dat de verklaring van de verbalisant voldoende bewijs bood voor de gedraging. Echter, de kantonrechter constateerde ook dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden. De boete was opgelegd op 20 april 2022, en de procedure had langer dan twee jaar geduurd, wat resulteerde in een overschrijding van de redelijke termijn met meer dan zeven maanden.
Als gevolg hiervan heeft de kantonrechter besloten de boete te matigen met 25%. De beslissing van de officier van justitie werd gewijzigd, en het bedrag dat de betrokkene te veel had betaald, moest worden terugbetaald. Daarnaast werd er een proceskostenvergoeding van € 437,50 toegekend aan de betrokkene. De uitspraak werd openbaar gedaan door de kantonrechter, bijgestaan door de griffier, en de betrokkene werd geïnformeerd over de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.