Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Verloop van de procedure
Standpunten
Overwegingen
€ 437,50
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 december 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan betrokkene was opgelegd. De boete was opgelegd voor het parkeren op een verboden plek op de Beyerd te Breda op 4 april 2022. Betrokkene, vertegenwoordigd door mr. N.G.A. Voorbach, heeft beroep aangetekend tegen de beslissing van de officier van justitie die het beroep ongegrond verklaarde. Tijdens de zitting was de zittingsvertegenwoordiger mr. A. de Vreeze aanwezig, terwijl betrokkene zelf niet verscheen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was aangetoond door de verbalisant. De kantonrechter oordeelde dat betrokkene op de hoogte had moeten zijn van de verkeerssituatie, aangezien de gemeente Breda de bebording tijdig plaatst. Het beroep werd inhoudelijk ongegrond verklaard, maar de kantonrechter constateerde een overschrijding van de redelijke termijn van berechting, wat leidde tot een matiging van de boete met 25%. De beslissing van de officier van justitie werd gewijzigd, en betrokkene kreeg recht op een proceskostenvergoeding van € 875,-. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Breeman, kantonrechter, en is openbaar uitgesproken op 3 december 2024.