Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene] B.V.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 december 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die was opgelegd aan [betrokkene] B.V. De boete was opgelegd voor het zonder ontheffing parkeren van een voertuig dat langer dan 6 meter en hoger dan 2,4 meter was, op een plaats waar dit verboden was. De gedraging vond plaats op 1 november 2022 te Breda. De gemachtigde van betrokkene, mr. B. de Jong, heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting op 3 december 2024 was de gemachtigde niet aanwezig, maar de zittingsvertegenwoordiger, mr. A. de Vreeze, was wel aanwezig.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging voldoende is aangetoond door de verklaring van de verbalisant en de foto’s in het dossier. De kantonrechter oordeelde dat de boete terecht was opgelegd, omdat de gedraging in strijd was met de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van Breda. De kantonrechter heeft echter ook vastgesteld dat de redelijke termijn voor behandeling van de zaak was overschreden, wat aanleiding gaf om de boete met 25% te matigen. De beslissing van de officier van justitie werd gewijzigd, en het bedrag dat betrokkene te veel had betaald, moest worden terugbetaald.
Daarnaast werd er een proceskostenvergoeding toegekend aan betrokkene, omdat de boete werd gematigd. De kantonrechter heeft de proceskosten vastgesteld op € 437,50. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Breeman, kantonrechter, en was openbaar uitgesproken. Tegen deze beslissing is geen hoger beroep mogelijk.