ECLI:NL:RBZWB:2024:9184

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 december 2024
Publicatiedatum
3 januari 2025
Zaaknummer
10959447 \ MB VERZ 24-210
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijk gegrond beroep tegen verkeersboete met matiging en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 december 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die was opgelegd aan [betrokkene] B.V. De boete was opgelegd voor het zonder ontheffing parkeren van een voertuig dat langer dan 6 meter en hoger dan 2,4 meter was, op een plaats waar dit verboden was. De gedraging vond plaats op 1 november 2022 te Breda. De gemachtigde van betrokkene, mr. B. de Jong, heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting op 3 december 2024 was de gemachtigde niet aanwezig, maar de zittingsvertegenwoordiger, mr. A. de Vreeze, was wel aanwezig.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging voldoende is aangetoond door de verklaring van de verbalisant en de foto’s in het dossier. De kantonrechter oordeelde dat de boete terecht was opgelegd, omdat de gedraging in strijd was met de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van Breda. De kantonrechter heeft echter ook vastgesteld dat de redelijke termijn voor behandeling van de zaak was overschreden, wat aanleiding gaf om de boete met 25% te matigen. De beslissing van de officier van justitie werd gewijzigd, en het bedrag dat betrokkene te veel had betaald, moest worden terugbetaald.

Daarnaast werd er een proceskostenvergoeding toegekend aan betrokkene, omdat de boete werd gematigd. De kantonrechter heeft de proceskosten vastgesteld op € 437,50. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Breeman, kantonrechter, en was openbaar uitgesproken. Tegen deze beslissing is geen hoger beroep mogelijk.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Zittingsplaats Breda
zaaknummer : 10959447 \ MB VERZ 24-210
CJIB-nummer : 5062 5422 5387 1689
uitspraakdatum : 3 december 2024
proces-verbaal van de zitting en uitspraak op een beroep op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv)
in de zaak van
naam :
[betrokkene] B.V.
adres : [adres]
woonplaats : [woonplaats]
hierna: betrokkene
gemachtigde : mr. B. de Jong (Skandara B.V.)

Verloop van de procedure

Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna: boete) opgelegd. Gemachtigde heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond verklaard. Tegen die beslissing is door gemachtigde beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 3 december 2024. Namens de officier van justitie is verschenen mr. A. de Vreeze (hierna: zittingsvertegenwoordiger). Betrokkene en gemachtigde zijn niet verschenen. De kantonrechter heeft op de zitting uitspraak gedaan.

Standpunten

De gedraging waarvoor de boete is opgelegd luidt, kort omschreven: zonder ontheffing parkeren van een voertuig langer dan 6 meter/ hoger dan 2,4 meter op een plaats waar dit verboden is op Vekenoord te Breda op 1 november 2022 om 22:12 uur.
Gemachtigde heeft namens betrokkene in het beroepschrift samengevat aangevoerd dat de boete ten onrechte is opgelegd. Betrokkene bestrijdt dat er ter plaatse bebording aanwezig is waaruit blijkt dat het parkeren van lange dan wel hoge voertuigen niet is toegestaan. Ook blijkt uit het dossier niet dat er ter plaatse borden zijn die dit verbod kenbaar maken. Zonder bebording kunnen weggebruikers niet op de hoogte zijn van parkeerregels. Van betrokkene kan niet worden verwacht bekend te zijn met gebieden waar dit verbod geldt, zonder bebording. Voorts verzoekt gemachtigde om een proceskostenvergoeding toe te kennen.
De zittingsvertegenwoordiger heeft verzocht het beroep inhoudelijk ongegrond te verklaren en heeft daartoe aangevoerd dat gemachtigde heeft nagelaten een rijroute te overleggen. Uit de foto in het dossier blijkt dat de gedraging binnen de bebouwde kom heeft plaatsgevonden. Aangezien er, gelet op artikel 5:9 Algemeen Plaatselijke Verordening van Breda 2018 (hierna: APV), geen aanwijzingsbesluit nodig is, hoeft er ook geen bebording ter plaatse aanwezig te zijn. Wel stelt de zittingsvertegenwoordiger dat er sprake is van overschrijding van de redelijke termijn en verzoekt de sanctie te matigen met 25%.

Overwegingen

Inhoudelijk
De kantonrechter is van oordeel dat uit de stukken in het dossier - met name uit de verklaring van de verbalisant - voldoende blijkt dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, is verricht.
Op grond van artikel 5:9 lid 1 APV is het verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hen anderszins hinder of overlast wordt aangedaan. De kantonrechter stelt vast dat het voertuig groter is dan deze afmetingen. Uit de verklaring van de verbalisant en de foto’s in het dossier blijkt dat er sprake is van belemmering van het uitzicht dan wel van hinder. De kantonrechter stelt vast dat deze gedraging in strijd is met de APV. Dit is een algemeen verbindend voorschrift en dit behoeft dan ook niet met bebording te worden aangegeven, omdat een ieder wordt geacht de wet en regelgeving te kennen en ernaar moet handelen. Dat er geen bebording ter plaatse was, staat dus niet in de weg aan het opleggen van een boete. Bovendien blijkt uit het proces-verbaal dat eerder al een waarschuwing was uitgeschreven voor dit voertuig.
De boete is dus terecht opgelegd.
De kantonrechter ziet in wat betrokkene heeft aangevoerd ook geen aanleiding om de boete te matigen.
Overschrijding redelijke termijn
Een ieder heeft recht op behandeling van zijn rechtszaak binnen een redelijke termijn (artikel 6, lid 1 van het EVRM). Volgens vaste rechtspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:GHARL:2017:1777) is sprake van schending van die redelijke termijn van berechting wanneer de procedure bij de officier van justitie en de kantonrechter tezamen langer dan twee jaar heeft geduurd. Deze termijn vangt aan bij het opleggen van de boete.
In dit geval is de boete opgelegd op 25 november 2022 en is de redelijke termijn dus met meer dan één week overschreden.
Omdat sprake is van een overschrijding zal de kantonrechter de boete matigen met 25% (zie ECLI:NL:GHARL:2023:6369). Het beroep is dus gedeeltelijk gegrond. De beslissing van de officier van justitie zal worden gewijzigd. Het bedrag dat betrokkene te veel aan zekerheid heeft betaald moet door de officier van justitie worden terugbetaald.
Proceskostenvergoeding
Nu de boete wordt gematigd is er aanleiding voor een proceskostenvergoeding. Daarbij gaat het alleen om de kosten in de fase waarin de redelijke termijn is overschreden, dus de kosten van het beroep bij de kantonrechter, te weten 1 punt voor het indienen van het beroepschrift x gewicht 0,5 x € 875,- = € 437,50.

Beslissing

De kantonrechter:
‒ verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
‒ wijzigt de beslissing van de officier van justitie in die zin dat de boete wordt gematigd tot € 75,- plus € 9,- administratiekosten;
‒ draagt de officier van justitie op het bedrag van € 25,- dat betrokkene te veel als zekerheidstelling heeft betaald, aan betrokkene terug te betalen;
‒ veroordeelt de officier van justitie tot het vergoeden van de proceskosten van betrokkene van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Breeman, kantonrechter, bijgestaan door de griffier X.L.C.M. van Sprundel, en in het openbaar uitgesproken op 3 december 2024.
Tegen deze beslissing is geen hoger beroep mogelijk.
Datum verzending: