ECLI:NL:RBZWB:2024:9181

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 december 2024
Publicatiedatum
3 januari 2025
Zaaknummer
11048691 \ MB VERZ 24-454
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijk gegrond beroep tegen verkeersboete met matiging en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 december 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het niet correct gebruiken van een veiligheidsgordel op 22 september 2022. De gemachtigde van de betrokkene, mr. I.N.D.J. Rissema, heeft beroep ingesteld nadat de officier van justitie het beroep ongegrond verklaarde. Tijdens de zitting op 3 december 2024 was de betrokkene niet aanwezig, maar de gemachtigde heeft de argumenten gepresenteerd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging voldoende is aangetoond door de verklaring van de verbalisant en dat de boete terecht was opgelegd. Echter, de kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, wat aanleiding gaf tot een matiging van de boete met 25%. Daarnaast heeft de kantonrechter de officier van justitie veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, die zijn ontstaan in de fase waarin de redelijke termijn was overschreden. Tevens is er een dwangsom toegewezen omdat de officier van justitie niet tijdig had beslist. De uiteindelijke beslissing was dat de boete werd gematigd tot € 112,50, met een terugbetaling van € 37,50 aan de betrokkene en een proceskostenvergoeding van € 437,50.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Zittingsplaats Breda
zaaknummer : 11048691 \ MB VERZ 24-454
CJIB-nummer : 9062 5422 5256 6023
uitspraakdatum : 3 december 2024
proces-verbaal van de zitting en uitspraak op een beroep op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv)
in de zaak van
naam :
[betrokkene]
adres : [adres]
woonplaats : [woonplaats]
hierna: betrokkene
gemachtigde : mr. I.N.D.J. Rissema (Bezwaartegenverkeersboete.nl)

Verloop van de procedure

Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna: boete) opgelegd. Gemachtigde heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond verklaard. Tegen die beslissing is door gemachtigde beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 3 december 2024. Namens de officier van justitie is verschenen mr. A. de Vreeze (hierna: zittingsvertegenwoordiger). Betrokkene en gemachtigde zijn niet verschenen. De kantonrechter heeft op de zitting uitspraak gedaan.

Standpunten

De gedraging waarvoor de boete is opgelegd luidt, kort omschreven: auto- of veiligheidsgordel gebruiken op een wijze die beschermende werking negatief beïnvloedt/ kan beïnvloeden op de Moerlaken te Breda op 22 september 2022 om 08:27 uur.
Gemachtigde heeft namens betrokkene beroep ingediend. Gemachtigde stelt dat betrokkene de gedraging ontkent en voert aan dat de redelijke termijn is overschreven. Voorts verzoekt gemachtigde om een dwangsom en een proceskostenvergoeding, op eigen rekening, toe te kennen.
De zittingsvertegenwoordiger heeft verzocht het beroep inhoudelijk ongegrond te verklaren en voert aan dat een enkele ontkenning van betrokkene te summier is om te twijfelen aan de waarneming van de verbalisant. Aangezien de officier van justitie niet tijdig een beslissing heeft genomen, is wel een dwangsom verschuldigd over 5 dagen. Voorts stelt de zittingsvertegenwoordiger dat de redelijke termijn is overschreden en verzoekt om een matiging van 25%.

Overwegingen

Inhoudelijk
De kantonrechter is van oordeel dat uit de stukken in het dossier - met name uit de verklaring van de verbalisant - voldoende blijkt dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, is verricht. Een enkele ontkenning de gedraging te hebben verricht is onvoldoende om te twijfelen aan de waarneming van de verbalisant. De boete is dus terecht opgelegd.
Overschrijding redelijke termijn
Een ieder heeft recht op behandeling van zijn rechtszaak binnen een redelijke termijn (artikel 6, lid 1 van het EVRM). Volgens vaste rechtspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:GHARL:2017:1777) is sprake van schending van die redelijke termijn van berechting wanneer de procedure bij de officier van justitie en de kantonrechter tezamen langer dan twee jaar heeft geduurd. Deze termijn vangt aan bij het opleggen van de boete.
In dit geval is de boete opgelegd op 22 september 2022 en is de redelijke termijn dus met meer dan twee maanden overschreden.
Omdat sprake is van een overschrijding zal de kantonrechter de boete matigen met 25% (zie ECLI:NL:GHARL:2023:6369). Het beroep is dus gedeeltelijk gegrond. De beslissing van de officier van justitie zal worden gewijzigd. Het bedrag dat betrokkene te veel aan zekerheid heeft betaald moet door de officier van justitie worden terugbetaald.
Proceskostenvergoeding
Nu de boete wordt gematigd is er aanleiding voor een proceskostenvergoeding. Daarbij gaat het alleen om de kosten in de fase waarin de redelijke termijn is overschreden, dus de kosten van het beroep bij de kantonrechter, te weten voor het indienen van het beroepschrift 1 punt x gewicht 0,5 x € 875,- = € 437,50.
Dwangsom
Gemachtigde heeft tot slot verzocht om toekenning van de wettelijke dwangsom omdat de officier van justitie niet tijdig heeft beslist.
Op grond van artikel 7:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet de officier van justitie beslissen binnen 16 weken vanaf het einde van de beroepstermijn. De beroepstermijn eindigde in dit geval op 4 maart 2023 (6 weken na datum beschikking).
De officier van justitie heeft per brief van 1 maart 2023 de beslistermijn met tien weken verlengd. Dit betekent dat de officier van justitie uiterlijk op 13 mei 2023 een beslissing had moeten nemen.
Hieruit volgt dat niet tijdig is beslist, want de beslissing is gedateerd op 30 mei 2023.
Op grond van artikel 4:17 lid 3 Awb is de eerste dag waarover een dwangsom verschuldigd is, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de beslistermijn is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen. Uit het dossier blijkt dat de officier van justitie op 17 mei 2023 een ingebrekestelling heeft ontvangen. Dit betekent dat een dwangsom is verschuldigd vanaf 1 juni 2023.
Gemachtigde stelt de beslissing op 5 juni 2023 te hebben ontvangen. Omdat niet kan worden vastgesteld op welke datum de beslissing is verzonden gaat de kantonrechter uit van deze datum van ontvangst. Dit betekent dat de officier van justitie aan betrokkene voor 5 dagen een dwangsom heeft verbeurd (artikel 4:17 lid 1 Awb).
Gelet op artikel 4:17 lid 2 Awb bedraagt de dwangsom 5 dagen x € 23,- = € 115,-

Beslissing

De kantonrechter:
‒ verklaart het beroep gedeeltelijk gegrond;
‒ wijzigt de beslissing van de officier van justitie in die zin dat de boete wordt gematigd tot € 112,50 plus € 9,- administratiekosten;
‒ draagt de officier van justitie op het bedrag van € 37,50 dat betrokkene te veel als zekerheidstelling heeft betaald, aan betrokkene terug te betalen.
‒ veroordeelt de officier van justitie tot het vergoeden van de proceskosten van betrokkene van € 437,50;
‒ stelt vast dat de officier van justitie aan betrokkene een dwangsom van € 115,- is verschuldigd, vermeerderd met de wettelijke rente.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Breeman, kantonrechter, bijgestaan door de griffier X.L.C.M. van Sprundel, en in het openbaar uitgesproken op 3 december 2024.
Als u het niet eens bent met deze beslissing, dan kunt u binnen 6 weken na de hieronder vermelde datum van verzending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, maar alleen als:
de boete meer dan € 110,00 bedraagt, of
uw beroep niet-ontvankelijk is verklaard omdat u niet of niet op tijd zekerheid heeft gesteld.
Het beroepschrift moet worden ingediend bij Rechtbank Zeeland-West-Brabant, Team strafrecht, postbus 90008, 4800 PA Breda. Het beroepschrift moet zijn ondertekend door degene die beroep heeft ingesteld of door de gemachtigde.
U dient daarbij het zaaknummer te vermelden.
De procedure bij het gerechtshof verloopt geheel schriftelijk, tenzij u in het beroepschrift uitdrukkelijk vraagt om een zitting waarop u uw standpunt mondeling wilt toelichten.
Datum verzending: