In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De boete was opgelegd aan betrokkene voor het stilstaan op het trottoir, voetpad, fietspad of ruiterpad op de Oude Vest te Breda op 1 januari 2023. Betrokkene heeft via een gemachtigde beroep aangetekend tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond had verklaard. Tijdens de zitting op 4 november 2024 was de gemachtigde aanwezig, maar betrokkene zelf was niet verschenen. De kantonrechter heeft de zaak inhoudelijk beoordeeld en vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, inderdaad had plaatsgevonden. De gemachtigde voerde aan dat de gedraging niet had plaatsgevonden en dat er sprake was van schending van de hoorplicht, omdat de officier van justitie betrokkene niet had gehoord. De kantonrechter oordeelde dat de schending van de hoorplicht in strijd was met de wet, maar dat dit niet leidde tot vernietiging van de boete, omdat de gedraging voldoende was aangetoond door de verbalisanten en de foto in het dossier. De kantonrechter verklaarde het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond, maar het beroep tegen de inleidende beschikking werd ongegrond verklaard. Het verzoek om proceskostenvergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Breeman, kantonrechter, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.