ECLI:NL:RBZWB:2024:913
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Bezwaarschrift DNA-afname van een minderjarige veroordeelde in het kader van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 februari 2024 uitspraak gedaan over een bezwaarschrift tegen de afname van DNA van een minderjarige veroordeelde. De veroordeelde, geboren in 2007, had bezwaar aangetekend tegen het bevel tot het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel, met als argument dat de ernst van de verdenking en zijn persoonlijke omstandigheden een DNA-onderzoek onevenredig zwaar maken. De rechtbank heeft het bezwaar behandeld in een besloten raadkamer op 19 januari 2024, waarbij de officier van justitie, mr. J.A. Castelein, werd gehoord. De veroordeelde en zijn raadsvrouw waren niet verschenen, ondanks een goede oproep.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het bezwaar tijdig en op de juiste wijze was ingediend. De Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden vereist dat DNA-afname in beginsel verplicht is na veroordeling voor een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. De officier van justitie heeft betoogd dat er geen uitzonderingen van toepassing zijn, ook niet voor minderjarigen, en dat de afname van DNA niet evident disproportioneel is. De rechtbank heeft de omstandigheden van de veroordeelde in overweging genomen, maar concludeerde dat er geen sprake was van een uitzonderingssituatie. De rechtbank heeft geoordeeld dat de ernst van de feiten en het recidiverisico niet lichtvaardig kunnen worden afgedaan.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het bezwaar ongegrond verklaard, met de overweging dat de afname van het DNA-profiel van de veroordeelde gerechtvaardigd is, gezien de aard van het misdrijf en de omstandigheden waaronder het is gepleegd. De beslissing is openbaar uitgesproken door rechter mr. M.H.M. Collombon, in tegenwoordigheid van griffier K. Verdult.