ECLI:NL:RBZWB:2024:907

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 februari 2024
Publicatiedatum
15 februari 2024
Zaaknummer
RK 23-016004
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klaagschrift ex. art. 552a Sv betreffende inbeslagname van geldbedrag

Op 2 februari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda uitspraak gedaan in een klaagschrift op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De zaak betreft een verzoek van de klager, geboren in 2006, die in beslag genomen geld wenst terug te krijgen. Het geldbedrag van € 1.000,00 was in beslag genomen op 21 mei 2023. De klager, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. C.A. Pietsch, heeft verklaard dat het geld zijn spaargeld was, bedoeld voor zijn rijbewijs en verjaardagsgeld. Tijdens de behandeling van het klaagschrift op 19 januari 2024, heeft de klager aangegeven dat hij niet op de hoogte was van de reden van zijn verdenking en dat hij geen herinnering had aan het verhoor. De officier van justitie, mr. J.A. Castelein, heeft aangegeven dat er nog geen procesdossier beschikbaar was en dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van het geld, omdat er nog een onderzoek loopt. De rechtbank heeft overwogen dat het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, omdat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter later de verbeurdverklaring van het geld zal bevelen. De rechtbank heeft het klaagschrift ongegrond verklaard, wat betekent dat de klager het geld niet terugkrijgt. De beslissing is genomen door rechter mr. M.H.M. Collombon en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats Breda
raadkamernummer : 23-016004
datum : 19 januari 2024
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het beklag op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[klager] ,
geboren op [geboortedag] 2006 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres]
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. C.A. Pietsch, advocaat te Breda (Raadhuisstraat 21B, 4835 JA Breda),
hierna te noemen: de klager, tevens beslagene.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • de kennisgeving van inbeslagname op grond van artikel 94 Sv, waaruit blijkt dat op 21 mei 2023 onder klager in beslag is genomen: een geldbedrag ter hoogte van € 1.000,00 (hierna: het geldbedrag)
  • het klaagschrift, ingediend op 21 juni 2023 ter griffie van deze rechtbank ingevolge artikel 552a Sv;
  • het verweerschrift van de officier van justitie en
  • de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Het klaagschrift is behandeld in raadkamer op 19 januari 2024. Gehoord zijn de officier van justitie, mr. J.A. Castelein, klager en mr. C.A. Pietsch als raadsvrouw van klager.
De rechtbank heeft klager meegedeeld dat hij verdacht wordt van strafbare feiten, dat hij niet verplicht is antwoord te geven op vragen en dat hij goed moet opletten.
Het klaagschrift strekt tot opheffing van het gelegde beslag met last tot teruggave aan klager. Onder klager is - vermoedelijk in het kader van waarheidsvinding - een geldbedrag in beslag genomen. Klager weet niet of, en zo ja, van welk strafbaar feit hij wordt verdacht en hij heeft geen herinnering meer aan het verhoor. Het enkele feit dat klager wordt verdacht van een strafbaar feit rechtvaardigt niet de inbreuk op zijn eigendomsrecht. Het belang van strafvordering verzet zich niet – langer – tegen teruggave van het inbeslaggenomen geldbedrag nu het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter uiteindelijk de verbeurdverklaring van het geldbedrag zal uitspreken.
Bij de behandeling van het klaagschrift verklaart klager dat het inbeslaggenomen geldbedrag van hem was. Klager was onderweg naar een feestje en wilde geld meenemen. Hij vroeg zijn moeder om geld, maar zij wilde dit niet aan klager geven. Klager kreeg een discussie met zijn moeder en heeft uiteindelijk het huis verlaten. Hierbij heeft klager al zijn spaargeld meegenomen. De moeder van klager was hier niet van op de hoogte. Klager herinnert zich niet meer of hij een rijbewijs van een ander bij zich had, maar degene van wie het rijbewijs was, [naam] , is een vriend van klager. Het geldbedrag dat onder klager in beslag is genomen, bestond uit spaargeld voor zijn rijbewijs, verjaardagsgeld en geld dat hij had gekregen van de verzekering na een ongeval. De raadsvrouw vult aan dat klager medio september 2023 een verklaring heeft afgelegd bij de politie waarbij klager veel inzicht heeft gegeven over de herkomst van het geld en bewijzen daarvan heeft geleverd. Klager had € 500 voor zijn verjaardag gekregen, € 150 kinderbijslag, € 150 voor de verkoop van een telefoon en € 500 van de verzekering De raadsvrouw heeft hierna niets meer vernomen van de politie en het Openbaar Ministerie en gaat ervanuit dat het onderzoek nog loopt. Gelet op de verklaring van klager acht de raadsvrouw het hoogst onaannemelijk dat de strafrechter later zal oordelen dat het geldbedrag niet teruggegeven moet worden aan klager.
De officier van justitie meldt dat er inderdaad nog geen procesdossier is verstrekt. Het was de bedoeling de zaak voor de behandeling van het klaagschrift te laten beoordelen, maar dit is helaas niet gelukt vanwege het uitgebreider financieel onderzoek dat is verricht. Het is wel de bedoeling nu voortvarend de zaak te beoordelen. Het beslag dient thans nog te worden gehandhaafd. Gelet op de stand van zaken verzet het belang van strafvordering zich tegen teruggave nu niet kan worden gesteld dat het hoogst onaannemelijk is dat de strafrechter later oordelend de verbeurdverklaring van het geldbedrag zal uitspreken. Klager heeft een verklaring afgelegd, maar dat maakt niet dat er geen aanleiding meer is om klager te vervolgen. Te meer nu de verklaring op sommige punten wat vreemd is. Klager beschikte over een groot contant geldbedrag, terwijl een deel van het geldbedrag – volgens de verklaring van klager - afkomstig is van bronnen die dit geld giraal uitbetalen, zoals de verzekering.

2.De beoordeling

De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.
Het klaagschrift is tijdig ingediend en klager is ontvankelijk in het klaagschrift.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
De rechtbank overweegt over het klaagschrift tegen het strafvorderlijk beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad sinds HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, NJ 2010/654, r.o. 2.8 en 2.9, dient de rechter, in geval van een klaagschrift tegen een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag:
a. te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen,
b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd.
In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard en kan, mits de hiervoor bedoelde ander zelf een klaagschrift heeft ingediend, de teruggave aan die rechthebbende worden gelast.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Voorts verzet het door artikel 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen, al dan niet naar aanleiding van een afzonderlijke vordering daartoe als bedoeld in artikel 36b, eerste lid onder 4o, Sr in verbinding met artikel 552f Sv.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de huidige stand van zaken in het onderzoek er nog een strafvorderlijk belang bestaat bij voortduring van het beslag. Gelet op de wijze van aantreffen van het contante geld en de omvang van dit bedrag, is het niet hoogst onwaarschijnlijk dat de strafrechter later oordelend de verbeurdverklaring van het geldbedrag zal uitspreken. Hierbij neemt de rechtbank wel in aanmerking dat de officier van justitie te kennen heeft gegeven dat het dossier voortvarend zal worden beoordeeld zodat er op korte termijn een beslissing ten aanzien van het al dan vervolgen van verdachte zal worden genomen.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het klaagschrift gericht tegen het op grond van artikel 94 Sv gelegde beslag ongegrond verklaren.

3.De beslissing

De rechtbank verklaart het klaagschrift ongegrond.
Deze beslissing is op 2 februari 2024 gegeven door mr. M.H.M. Collombon, rechter, in tegenwoordigheid van K. Verdult, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 februari 2024.
De griffier is niet in de gelegenheid deze beslissing mede te ondertekenen.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).