ECLI:NL:RBZWB:2024:8998

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 december 2024
Publicatiedatum
27 december 2024
Zaaknummer
AWB- 24_7239
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake sluiting woning op grond van de Opiumwet

In deze zaak heeft verzoekster bezwaar gemaakt tegen het besluit van de burgemeester van 14 oktober 2024, waarbij haar woning op grond van de Opiumwet voor een maand werd gesloten. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld op 9 december 2024. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. F.H.J. de Graaf, betwistte de sluiting van haar woning, waarin 44,69 gram MDMA was aangetroffen, en stelde dat er geen feitelijke handel vanuit haar woning plaatsvond. De burgemeester, vertegenwoordigd door mr. G.D.A. Dellevoet en een andere gemachtigde, stelde dat de aangetroffen drugs bestemd waren voor de handel en dat hij bevoegd was tot sluiting van de woning. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester onvoldoende had aangetoond dat verzoekster op de hoogte was van de drugs in haar woning en dat de sluiting niet noodzakelijk was voor het herstel van de openbare orde. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening toe, schorste het bestreden besluit en droeg de burgemeester op het griffierecht en proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/7239 OPIUMW VV

uitspraak van 23 december 2024 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[bewindvoerder] in haar hoedanigheid van bewindvoerder voor [verzoekster], te [plaats] , verzoekster,
gemachtigde: mr. F.H.J. de Graaf,
en

de burgemeester van de gemeente [plaats] , verweerder,

gemachtigden: [gemachtigde] en mr. G.D.A. Dellevoet.
Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
Stichting WonenBreburg, te [plaats] .

Inleiding

1.1.
Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 14 oktober 2024 (bestreden besluit) van de burgemeester over de sluiting van haar woning aan de [adres] in [plaats] op grond van de Opiumwet voor één maand. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 9 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigden van de burgemeester. Derde partij heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2.1.
Verzoekster huurt de woning aan de [adres] in [plaats] . Stichting WonenBreburg is eigenaar van deze woning.
2.2.
Uit de Bestuurlijke rapportage van 11 september 2024 blijkt dat de politie op
4 augustus 2024 na een anonieme melding over een verdachte situatie een onderzoek heeft ingesteld in een auto die op naam is gesteld van verzoekster. Daarbij zouden drugs zijn aangetroffen. De politie heeft vervolgens in de woning van verzoekster een onderzoek ingesteld. In de woning werden 44,69 gram MDMA aangetroffen, een weegschaal en gripzakjes. Verzoekster was op het moment van de doorzoeking niet thuis, alleen een ‘andere vrouw’, die in de Bestuurlijke rapportage niet met naam is genoemd.
2.3.
Met een brief van 18 september 2024 heeft de burgemeester aan verzoekster meegedeeld dat hij voornemens is de woning aan de [adres] te sluiten.
2.4.
Verzoekster heeft tegen dit voornemen geen zienswijze ingediend.
2.5.
Met het bestreden besluit heeft de burgemeester met ingang van 29 oktober 2024 verzoeksters woning gesloten voor de duur van één maand.
2.6.
De burgemeester heeft de effectuering van het bestreden besluit opgeschort tot drie dagen na de uitspraak van de voorzieningenrechter.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemprocedure niet.
4. De voor de beoordeling van het verzoek belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5. De burgemeester is overgegaan tot sluiting van verzoeksters woning, omdat in die woning harddrugs zijn aangetroffen, waarvan volgens hem aannemelijk is dat die voor de handel bestemd waren. De burgemeester stelt als gevolg daarvan bevoegd te zijn tot handhavend optreden en voorts dat hij in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
Bevoegdheid
6.1.
Op grond van artikel 13b, eerste lid, onder a, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot sluiting van een woning als in die woning harddrugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
6.2.
In de rechtspraak is als uitgangspunt aanvaard dat bij aanwezigheid van meer dan 0.5 gram harddrugs de aangetroffen drugs in beginsel (mede) bestemd worden geacht voor de verkoop, aflevering of verstrekking.
6.3.
Uit de Bestuurlijke rapportage blijkt dat in verzoeksters woning 44,69 gram MDMA is aangetroffen. Daarnaast zijn meerdere lege gripzakjes en een weegschaal aangetroffen.
6.4.
De aangetroffen hoeveelheid drugs is een hoeveelheid waarvan in beginsel kan worden aangenomen dat deze bestemd is voor verkoop, aflevering of verstrekking. Verder duiden de aangetroffen attributen op handel. De stelling van de gemachtigde van verzoekster op zitting dat het gaat om een voorraad voor eigen gebruik vindt de voorzieningenrechter, gelet op de (grote) hoeveelheid, niet aannemelijk.
Gelet op het voorgaande is de burgemeester in beginsel bevoegd om handhavend op te treden.
Beleidsregels
7.1.
Over de wijze waarop de burgemeester van die bevoegdheid gebruik maakt heeft hij de Beleidsregels vastgesteld.
In het beleid is bepaald dat bij een eerste overtreding van een handelshoeveelheid harddrugs in een woning in eigendom van een woningcorporatie in een niet-zeer ernstig geval sluiting van één maand volgt.
7.2.
Sluiting van verzoeksters woning gedurende één maand is in beginsel conform het beleid.
Gebruik maken van de bevoegdheid
8.1.
Op grond van artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
8.2.
In dit geval behelst de toets aan deze bepaling dat de noodzakelijkheid en de evenwichtigheid van de sluiting van de woning worden beoordeeld.
Noodzakelijkheid
9.1.
Uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) volgt dat bij de beoordeling van de noodzaak van een sluiting aan de hand van de ernst en de omvang van de overtreding dient te worden beoordeeld in hoeverre de sluiting van een woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Bij de aanwezigheid van een aantal omstandigheden is de noodzaak om tot sluiting over te gaan groter, bijvoorbeeld de aanwezigheid van een handelshoeveelheid harddrugs, een recidivesituatie of de ligging van de woning in een voor drugscriminaliteit kwetsbare woonwijk. Voor de beoordeling van de ernst en de omvang van de overtreding is mede van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit de woning werden verhandeld. Uitgangspunt is dat als in een woning een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen aangenomen mag worden dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. Met een sluiting wordt de bekendheid van een pand als drugspand weggenomen en wordt de ‘loop’ naar het pand eruit gehaald, waarmee het pand aan het drugscircuit wordt onttrokken. Dat drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld, kan bijvoorbeeld blijken uit meldingen bij de politie over mogelijke handel vanuit het pand, verklaringen van buurtbewoners of het aantreffen van attributen die duiden op handel vanuit het pand zoals gripzakjes, ponypacks en/of een (grammen)weegschaal. Als blijkt dat de aangetroffen drugs niet in of vanuit de woning werden verhandeld, kan echter in mindere mate sprake zijn van een ‘loop’ naar de woning, wat de noodzaak om te sluiten gelet op het beoogde herstelkarakter van de maatregel minder groot kan maken.
9.2.
Verzoekster stelt dat sluiting van haar woning niet noodzakelijk is. Er vond geen feitelijke handel plaats vanuit haar woning. Aanwijzingen daarvoor zijn er ook niet, zoals meldingen in verband met drugshandel, grote hoeveelheden contant geld, wapens of telefoons. De woning van verzoekster staat niet bekend als drugspand, er is geen loop naar de woning en geen overlast. Zij heeft ook geen antecedenten op grond van de Opiumwet.
9.3.
De voorzieningenrechter ziet evenmin aanwijzingen voor feitelijke handel in drugs in of vanuit de woning van verzoekster. Er is niet gebleken van overlast of loop naar verzoeksters woning vanwege drugshandel. Daarvan zijn geen waarnemingen of meldingen. Ter zitting heeft de burgemeester ook erkend dat hem geen meldingen van loop bekend zijn.
De burgemeester heeft wel meldingen overgelegd, maar die meldingen – die zijn gedaan bij WonenBreburg – van overlast door verzoekster dan wel personen in haar woning zijn niet te relateren aan drugshandel. Uit deze meldingen blijkt met name dat verzoekster anderen toelaat in haar woning en dat (mede) die personen overlast veroorzaken. De meldingen zijn overigens de laatste tijd minder frequent.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester de noodzaak voor de sluiting van verzoeksters woning voor het herstel van de openbare orde en het woon- en leefklimaat ter plaatse vooralsnog niet toereikend heeft gemotiveerd.
10.1.
De voorzieningenrechter beoordeelt vervolgens of de sluiting van de woning evenredig is. Bij de beoordeling of de maatregel voldoende is afgestemd op de concrete situatie zijn verschillende omstandigheden van belang, zoals de mate van verwijtbaarheid en de gevolgen van de sluiting
De betrokkene kan geen verwijt van de overtreding worden gemaakt, als hij niet op de hoogte was en evenmin redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs in zijn woning. Wel wordt van de (hoofd)bewoner verlangd dat hij toezicht uitoefent op wat er in de woning gebeurt. Daarbij past de kanttekening dat er wel grenzen zijn aan het toezicht dat redelijkerwijs mag worden verwacht van de ene bewoner op de andere, mede afhankelijk van de woonsituatie. De burgemeester zal, indien hij van zijn bevoegdheid tot sluiting van een woning gebruik maakt, deugdelijk moeten motiveren welk verwijt de (hoofd)bewoner die door de sluiting wordt getroffen, wordt gemaakt. [1]
10.2.
Verzoekster betwist dat zij wist of had kunnen weten van de drugs in haar woning. De drugs en attributen zijn niet van haar. Verzoekster vermoedt dat deze goederen aan de ‘andere vrouw’ toebehoren, omdat zij op verzoek van de politie deze goederen heeft overhandigd. Een vriend van verzoekster heeft deze vrouw, zonder toestemming, toegang verschaft tot de woning. Verzoekster heeft uiteindelijk toegestemd in het verblijf van de vrouw in haar woning, nu dat voor korte duur zou zijn (enkele dagen) en de vriend had aangegeven dat de vrouw zich voorbeeldig zou gedragen en dat zij zich in een noodsituatie bevond.
Verzoekster vermoedt dat de vrouw tijdens haar korte verblijf zonder toestemming en medeweten van verzoekster drugs en attributen in de woning heeft geplaatst. Verzoekster heeft die goederen namelijk nooit aangetroffen in de woning terwijl zij de woning regelmatig schoonmaakt. Verzoekster heeft haar verantwoordelijkheid genomen door de kamer waar de vrouw verbleef regelmatig te controleren. Meer kon van verzoekster niet worden verwacht. Verzoekster heeft de vrouw direct door de politie uit de woning laten zetten, zodra zij wist van de drugs, en laat niemand meer in haar woning.
10.3.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de burgemeester onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de drugs die zijn aangetroffen van verzoekster waren en dat zij daarvan (dus) op de hoogte was. Niet valt uit te sluiten dat de drugs niet van verzoekster waren maar van de ‘andere vrouw’. Op het moment van de doorzoeking was verzoekster niet thuis. Alleen een ‘andere vrouw’ was aanwezig. De politie heeft deze vrouw niet bij naam vermeld in de Bestuurlijke rapportage en ook niet verhoord. De enkele stelling van de burgemeester dat bij navraag bij de politie is aangegeven dat de inschatting van de politie was dat de ‘andere vrouw’ geen rol speelde bij de aangetroffen drugs en de politie haar daarom niet heeft verhoord, vindt de voorzieningenrechter onvoldoende. De voorzieningenrechter betrekt hierbij dat die ‘andere vrouw’ wist waar de drugs lagen en de politie heeft gewezen op de bergplaats.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de burgemeester evenmin aannemelijk gemaakt dat verzoekster redelijkerwijs op de hoogte had kunnen zijn van de drugs. Er zijn grenzen aan het toezicht dat redelijkerwijs verwacht mag worden. De burgemeester heeft bovendien niet concreet kunnen aangeven welke maatregelen verzoekster in dit concrete geval had kunnen treffen in het kader van het toezicht in de woning.
De voorzieningenrechter acht de verwijtbaarheid daarom eveneens onvoldoende onderbouwd.
10.4.
Het gevolg van de woningsluiting is dat verzoekster de woning moet verlaten. Dit is op zichzelf geen bijzondere omstandigheid om van woningsluiting af te zien. Er is de voorzieningenrechter niet gebleken van een bijzondere binding van verzoekster met de woning. Als de woning door de burgemeester wordt gesloten, zal WonenBreburg de huurovereenkomst echter ontbinden en zal verzoekster op een zwarte lijst worden geplaatst. Als gevolg hiervan bestaat het risico dat verzoekster de komende jaren niet meer voor een sociale huurwoning in aanmerking zal komen.
10.5.
Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het belang van verzoekster om in de woning te blijven vooralsnog zwaarder moet wegen dan het belang van de burgemeester bij sluiting. Zij ziet daarin aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.

Conclusie en gevolgen

11.1
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe en schorst het bestreden besluit tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
11.2.
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, dient de burgemeester aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht te vergoeden.
11.3.
De voorzieningenrechter veroordeelt de burgemeester in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,‑ en wegingsfactor 1.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
  • schorst het bestreden besluit tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
  • draagt de burgemeester op het betaalde griffierecht van € 187,-- aan verzoekster te vergoeden;
  • veroordeelt de burgemeester in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.D. Sebel, griffier, op 23 december 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De voorzieningenrechter is niet in de gelegenheid om deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Bijlage: Juridisch kader

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:84
Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Artikel 5:1
1. In deze wet wordt verstaan onder overtreding: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
Artikel 5:21
Onder last onder bestuursdwang wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Opiumwet
Artikel 2
Het is verboden een middel als bedoeld in de bij deze wet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid:
A. binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen;
B. te telen te bereiden, te bewerken, te verwerken, te verkopen, af te leveren, te verstrekken of te vervoeren;
C. aanwezig te hebben;
D. te vervaardigen.
Artikel 13b
1. De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf:
a. een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is;
b. een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3°, of artikel 11a voorhanden is.
MDMA staat vermeld op lijst I.
Beleidsregels artikel 13b van de Opiumwet
In deze beleidsregels wordt onder drugshandel verstaan: een middel als bedoeld in lijst I of II van de Opiumwet dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, van de Opiumwet wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
Wanneer er sprake is van een handelshoeveelheid drugs is de burgemeester in beginsel bevoegd om van zijn bevoegdheid op grond van artikel 13b Opiumwet gebruik te maken.
  • In geval van een hoeveelheid van > 5 hennepplanten/-stekken wordt aangenomen dat er sprake is van beroeps- en bedrijfsmatige hennepteelt. Er is in dat geval geen sprake van een geringe hoeveelheid voor eigen gebruik. Een hoeveelheid van > 30 gram hennep of hasjiesj brengt het risico van overdraagbaarheid met zich mee. Vanaf 30 gram hennep/hasjiesj is er sprake van een handelshoeveelheid drugs.
  • In geval van paddo's dient bij het bepalen of sprake is van een handelshoeveelheid een onderscheid te worden gemaakt in verse paddo's en gedroogde paddo's. Onder een handelshoeveelheid wordt doorgaans verstaan > 0,5 gram gedroogde paddo's en > 5 gram verse paddo's.
  • In geval van qat wordt uitgegaan van het gezamenlijk gewicht van de stengel en blaadjes, omdat beiden kunnen worden gekauwd. Onder een handelshoeveelheid wordt doorgaans verstaan > 1 bundel (200 gram) qat.
  • In geval van harddrugs wordt 1 tablet c.q. 1 pil c.q. 1 ampul c.q. 1 gemiddelde consumptie-eenheid gelijkgesteld met 0,5 gram.
  • Voor GHB geldt 5 ml als gemiddelde consumptie-eenheid. Een hoeveelheid van > 0,5 gram/ > 5 ml harddrugs brengt het risico van overdraagbaarheid met zich mee.
De voornoemde hoeveelheden worden in deze beleidsregel in ieder geval beschouwd als een handelshoeveelheid drugs, bedoeld voor het verkopen, afleveren, verstrekken dan wel daartoe aanwezig zijn in de zin van artikel 13b van de Opiumwet. Deze opsomming is niet limitatief.
Indien in woningen of op bij woningen behorende erven in eigendom van een woning-corporatie drugshandel plaatsvindt ten aanzien van een middel als bedoeld in lijst I (harddrugs), met een handelshoeveelheid van > 0,5 gram, is sprake van een ernstig geval en volgt bij een 1ste constatering een sluiting van 1 maand.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van de AbRS van 18 oktober 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3848)