ECLI:NL:RBZWB:2024:8828

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
23/3383
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de naheffingsaanslag Bpm en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 december 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 4.857, welke door belanghebbende werd betwist. De rechtbank heeft op 20 november 2024 de zaak behandeld, waarbij belanghebbende werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. S.M. Bothof, en de inspecteur door mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2]. De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag onterecht was en vermindert deze naar € 4.643.

De rechtbank concludeert dat de inspecteur de handelsinkoopwaarde van de auto, een Audi Q8, niet correct heeft vastgesteld. De rechtbank stelt de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat vast op € 118.685, zoals blijkt uit een koerslijst van Eurotax. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur de schade en waardevermindering niet correct heeft berekend en dat de historische nieuwprijs van de auto € 260.232 bedraagt.

Daarnaast heeft belanghebbende recht op een schadevergoeding van € 500 wegens overschrijding van de redelijke termijn, waarvan € 375 voor rekening van de inspecteur en € 125 voor rekening van de Staat. De rechtbank veroordeelt de inspecteur tot betaling van de proceskosten aan belanghebbende, die in totaal € 2.998 bedragen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/3383

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 december 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur,

en

de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 22 mei 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 4.857.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 20 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: als waarnemer van de gemachtigde mr. M.U. Sahin en namens de inspecteur mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende heeft opgelegd. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is en de naheffingsaanslag moet worden verminderd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende heeft op 13 mei 2022 aangifte gedaan ter zake van de registratie van een Audi Q8 4.0 TFSI RS Q8 quattro SUV met [VIN-nummer] , (de auto), en een bedrag aan Bpm voldaan van € 23.196.
3.1.
Bij de aangifte is een taxatierapport gevoegd van [bedrijf 1] B.V. van 11 mei 2022. Daarin is een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat opgenomen van € 114.880, gebaseerd op een koerslijst van Eurotax. De taxateur heeft een schadebedrag van € 12.404 geconstateerd en daarvan € 10.543 (85%) als waardevermindering op de handelsinkoopwaarde in mindering gebracht. Daarnaast heeft hij een bedrag van € 11.488 wegens een schadeverleden op de handelsinkoopwaarde in mindering gebracht en de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat vastgesteld op € 92.849.
3.2.
De inspecteur heeft een hertaxatie laten verrichten door [bedrijf 2] . De bevindingen zijn opgenomen in een rapport van 20 mei 2022. De hertaxateur heeft de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat vastgesteld op € 118.685 aan de hand van een koerslijst van Eurotax. De hertaxateur heeft een bedrag aan schade geconstateerd ter grootte van € 3.366 en daarvan € 2.424 (72%) in mindering gebracht op de handelsinkoopwaarde. Hij heeft de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat vastgesteld op € 116.261.
3.3.
De inspecteur heeft op basis van de hem ter beschikking staande gegevens bij het opleggen van de naheffingsaanslag het standpunt ingenomen dat de verschuldigde Bpm moet worden vastgesteld op € 28.053. Met dagtekening 2 september 2022 is aan belanghebbende voor de auto een naheffingsaanslag opgelegd van € 4.857.

Overwegingen

4. Tussen partijen is in geschil welke afschrijvingsmethode moet worden gevolgd. Verder is in geschil de hoogte van de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat en de waardevermindering wegens schade.
4.1.
Tussen partijen is niet langer in geschil dat de historische nieuwprijs moet worden vastgesteld op € 260.232.
Nader stuk van de inspecteur
4.2.
De inspecteur heeft op 13 november 2024 een nader schriftelijk stuk ingediend, bestaande uit een pleitnota met bijlagen. Belanghebbende heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat het nadere stuk tardief moet worden verklaard. De rechtbank gaat daarin niet mee. Belanghebbende heeft namelijk voorafgaand aan de zitting en mondeling ter zitting afdoende gelegenheid gehad om op dit nadere stuk te reageren. Naar het oordeel van de rechtbank kan dus niet worden gezegd dat belanghebbende is benadeeld in zijn processuele positie. De rechtbank voegt het betreffende stuk daarom toe aan het procesdossier.
Afschrijvingsmethode
4.3.
Indien sprake is van een voertuig met meer dan normale gebruiksschade of indien sprake is van een voertuig dat niet voorkomt op een in de handel algemeen toegepaste koerslijst mag de afschrijving worden bepaald aan de hand van een taxatierapport. [1] De rechtbank stelt voorop dat de taxateurs van beide partijen uitgaan van de aanwezigheid van schade, enkel de hoogte daarvan is tussen partijen in geschil. Verder leidt de rechtbank uit de stukken en het verhandelde ter zitting af dat partijen het er ook over eens zijn dat voor deze auto een individuele waardebepaling plaats moet vinden. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat de afschrijving voor de auto in het onderhavige geval kan plaatsvinden aan de hand van de taxatiemethode.
Handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat
4.4.
Beide partijen zijn (eerst) voor het bepalen van de handelsinkoopwaarde van de auto uitgegaan van een koerslijst van Eurotax. De inspecteur betwist in beroep dat deze koerslijst kan worden gebruikt omdat er van het voertuig geen (Nederlandse) handelstransacties zijn geweest en het daarom geen koerslijst is in de zin van de Wet Bpm. Verder voert de inspecteur aan dat de koerslijst geen voldoende vergelijkbaar voertuig kent gelet op het verschil in CO2-uitstoot en de handelsinkoopwaarde vanwege dit verschil moet worden gecorrigeerd. Belanghebbende is het daarmee niet eens. Verder is belanghebbende met een beroep op (interne) correspondentie van de Belastingdienst van mening dat correctie achterwege moet blijven op grond van het vertrouwensbeginsel.
4.5.
De rechtbank overweegt daarover als volgt. In de (interne) correspondentie van de Belastingdienst die belanghebbende aan zijn betoog ten grondslag legt [2] , is door de Belastingdienst aangegeven dat het niet overeenkomt met het beleid binnen de Belastingdienst en ook niet de bedoeling is om in individuele gevallen de koerslijstwaarde ter zijde te stellen met een beroep op de stelling dat de koerslijst niet is gebaseerd op handelstransacties. Verder staat in die correspondentie dat de inspecteur dient te blijven beoordelen of de koerslijst daadwerkelijk overeenkomt met het voertuig uit de aangifte en of er sprake is van verdergaande afwijkingen dan in relatief en absolute zin geringe afwijkingen in CO2-uitstoot. Daarbij is opgemerkt dat kleinere verschillen toepassing van de koerslijst niet verhinderen.
4.6.
De rechtbank volgt het standpunt van de inspecteur niet dat de koerslijst terzijde moet worden geschoven, omdat het beroep op het beleid slaagt. Belanghebbende mag gelet op het beleid erop vertrouwen dat de inspecteur niet stelt dat de koerslijst niet is gebaseerd op handelstransacties. Verder komt de koerslijst overeen met het voertuig uit de aangifte en is van verdergaande afwijkingen dan in relatief en absolute zin geringe afwijkingen in CO2-uitstoot geen sprake. Het verschil in CO2-uitstoot van 5 gr/km betreft namelijk een in relatieve zin geringe afwijking in CO2-uitstoot tussen de auto en de referentieauto. Dat betekent dat het beroep van belanghebbende op het beleid van de inspecteur slaagt.
4.7.
De rechtbank stelt de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat vast op € 118.685 zoals blijkt uit de koerslijst van Eurotax die door de inspecteur bij de hertaxatie is gebruikt.
Waardevermindering wegens schade en schadeverleden
4.8.
De taxateur van belanghebbende heeft een schadebedrag geconstateerd van € 12.404 en daarvan 85% op de handelsinkoopwaarde in mindering gebracht. Daarnaast heeft hij de handelsinkoopwaarde verder verminderd met een bedrag van € 11.488 wegens een schadeverleden. De taxateur van [bedrijf 2] heeft een bedrag van € 3.366 aan schade geconstateerd en daarvan 72% op de handelsinkoopwaarde in mindering gebracht.
4.9.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende, gelet op de gemotiveerde betwisting van de inspecteur, niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een hoger bedrag aan schade dan de inspecteur reeds in aanmerking heeft genomen. Uit het taxatierapport en de foto’s volgt geen hoger bedrag aan meer dan normale gebruiksschade. Ook volgt de rechtbank de stelling van belanghebbende niet dat moet worden uitgegaan van een hoger percentage aan waardevermindering dan 72%. De leeftijd en het aantal gereden kilometers geven daar geen aanleiding toe. Ook is aan de hand van de foto’s van belanghebbende niet te zien dat er weinig gebruiksschade moet worden hersteld waardoor een hoger percentage dan 72% aan waardevermindering volgens belanghebbende zou zijn gerechtvaardigd. De enkele omstandigheid dat uit een brief van de Stichting VbV volgt dat soms een hoger percentage is gehanteerd, onderbouwt niet dat dit ook geldt voor een vergelijkbare auto als de auto van belanghebbende.
4.10.
Verder ziet de rechtbank geen aanleiding om een waardevermindering wegens een schadeverleden in aanmerking te nemen, aangezien dit door belanghebbende verder niet is onderbouwd.
Hoogte naheffingsaanslag
4.11.
Voorgaande leidt tot de conclusie dat de historische nieuwprijs moet worden vastgesteld op € 260.232 en de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat op € 116.261. De historische bruto Bpm bedraagt € 62.314 zodat de verschuldigde Bpm € 27.839 bedraagt. Belanghebbende heeft op aangifte reeds een bedrag van € 23.196 voldaan zodat de naheffingsaanslag moet worden verminderd naar € 4.643.
Immateriëleschadevergoeding
4.12.
Belanghebbende heeft in de aanvulling op zijn beroepschrift van 6 juli 2023 verzocht om toekenning van schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen het onderhavige geschil beslecht had moeten zijn.
4.13.
De rechtbank stelt vast dat de inspecteur het bezwaarschrift op 12 september 2022 heeft ontvangen. De rechtbank doet uitspraak op 20 december 2024. De redelijke termijn van twee jaar is met afgerond vier maanden overschreden. Belanghebbende heeft recht op een schadevergoeding van € 500. Omdat de bezwaarfase afgerond negen maanden heeft geduurd en daarmee 3 maanden te lang komt € 375 (3/4) voor rekening van de inspecteur en de rest (€ 125) voor rekening van de Staat. De rechtbank merkt de Staat in zoverre mede aan als partij in dit geding.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond en de naheffingsaanslag wordt verminderd. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht terug.
5.1
Omdat het beroep gegrond is, moet de inspecteur de proceskosten aan belanghebbende vergoeden. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 624. [3] In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.998.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 4.643;
- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 375;
- veroordeelt de Staat tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 125;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 2.998 aan proceskosten aan belanghebbende;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 184 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.M. de Fouw, griffier op 20 december 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft pas uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [4]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 10, lid 8, van de Wet Bpm
2.E-mail van 15 april 2024 met als titel Terugkoppeling platform koerslijsten en beleid m.b.t. toepassen koerslijsten
4.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR.