ECLI:NL:RBZWB:2024:8814
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Naheffingsaanslag parkeerbelasting en de beoordeling van de rechtmatigheid daarvan
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting beoordeeld. De naheffingsaanslag, opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Breda, betreft een bedrag van € 59,40, dat bestaat uit € 1,50 aan belasting en € 57,90 aan kosten. De rechtbank behandelt het beroep dat is ingediend na de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 19 september 2022. De heffingsambtenaar had het bezwaar ongegrond verklaard en op 21 oktober 2024 verzocht om verdaging van de zitting, wat door de rechtbank is afgewezen. De zitting vond plaats op 6 november 2024, maar belanghebbende verscheen niet, ondanks een tijdige uitnodiging.
De feiten van de zaak zijn als volgt: op 15 juni 2022 om 17:16 uur werd geconstateerd dat de auto van de belanghebbende geparkeerd stond zonder dat parkeerbelasting was voldaan. De belanghebbende betwist de naheffingsaanslag en stelt dat hij een dagkaart had gekocht om 17:48 uur, en dat hij meende dat hij met deze aankoop de hele dag mocht parkeren. De heffingsambtenaar stelt echter dat de parkeerbelasting bij aanvang van het parkeren voldaan moet worden en dat de termijn van 32 minuten tussen de controle en de aankoop van de dagkaart niet redelijk is.
De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Volgens de rechtbank is het noodzakelijk dat de parkeerbelasting direct bij aanvang van het parkeren wordt voldaan. De rechtbank wijst erop dat de aankoop van een dagkaart niet kan worden gezien als voldoening van de belasting binnen een redelijke termijn, en dat persoonlijke omstandigheden zoals vergeetachtigheid niet in aanmerking kunnen worden genomen bij de naheffing. De rechtbank verklaart het beroep van de belanghebbende ongegrond en bevestigt de rechtmatigheid van de naheffingsaanslag.