Op 14 februari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een uitleveringszaak betreffende een opgeëiste persoon, geboren in 1979 en momenteel verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Lelystad. Het verzoek tot uitlevering is ingediend door de autoriteiten van Bosnië en Herzegovina, die de opgeëiste persoon verdenken van deelname aan een criminele organisatie, illegale handel in verdovende middelen en vuurwapens in de periode van 17 tot en met 19 mei 2021. De rechtbank heeft het verzoek tot uitlevering beoordeeld aan de hand van de Uitleveringswet en relevante internationale verdragen.
Tijdens de zitting op 31 januari 2024 heeft de opgeëiste persoon verklaard onschuldig te zijn en zich te verzetten tegen de uitlevering, waarbij zijn raadsman betoogde dat het verzoek voortkomt uit een persoonlijk conflict en dat er sprake is van een dreigende schending van zijn mensenrechten. De officieren van justitie hebben echter geconcludeerd dat het uitleveringsverzoek toelaatbaar is, aangezien aan de formele vereisten is voldaan.
De rechtbank heeft de argumenten van de verdediging en het Openbaar Ministerie afgewogen en vastgesteld dat er geen voldoende bewijs is voor een dreigende schending van de mensenrechten van de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de uitlevering aan Bosnië en Herzegovina toelaatbaar is, en heeft de Minister geadviseerd om aandacht te besteden aan mogelijke veiligheidsrisico’s voor de opgeëiste persoon na uitlevering. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken.