ECLI:NL:RBZWB:2024:8610

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
16 december 2024
Zaaknummer
BRE 24/3894
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een naheffingsaanslag parkeerbelasting door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 17 december 2024, wordt het beroep van een belanghebbende tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting beoordeeld. De heffingsambtenaar van de gemeente Oisterwijk had op 29 maart 2024 een naheffingsaanslag opgelegd aan de belanghebbende, die op 23 januari 2024 zijn auto had geparkeerd aan de Gemullehoekenweg te Oisterwijk, een gebied waar betaald parkeren geldt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende geen bezwaar heeft gemaakt tegen de locatie en tijdstip van het parkeren, maar wel tegen de rechtmatigheid van de naheffingsaanslag zelf.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar de aanslag terecht heeft opgelegd. De rechtbank heeft overwogen dat de verplichting om parkeerbelasting te voldoen duidelijk blijkt uit de aanwezigheid van parkeerapparatuur en borden in de directe omgeving van de parkeerplaats. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende onvoldoende heeft gedaan om zich op de hoogte te stellen van het parkeerregime ter plaatse. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en dat het beroep van de belanghebbende ongegrond is. Hierdoor blijft de naheffingsaanslag in stand en krijgt de belanghebbende zijn griffierecht niet vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/3894

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 december 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] uit [plaats], belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Oisterwijk, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 29 maart 2024.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en heeft aan partijen gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek bij brief van 6 december 2024 gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van belanghebbende niet en is de aanslag parkeerbelasting terecht opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende heeft op 23 januari 2024 een auto met [kenteken] geparkeerd aan de Gemullehoekenweg te Oisterwijk. Deze plaats is door de gemeente aangewezen als een plaats waar alleen tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd. [1]
3.1.
Tijdens een controle omstreeks 14.12 uur op die datum is geconstateerd dat geen parkeerbelasting was voldaan. Daarom heeft de heffingsambtenaar aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 69,15, bestaande uit een bedrag aan belasting van € 1,55 en € 67,60 aan kosten van de naheffingsaanslag.
3.2.
In geschil is het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende op de genoemde datum, tijdstip en locatie de auto heeft geparkeerd.

Motivering

4. Belanghebbende stelt dat de naheffingsaanslag ten onrechte aan hem is opgelegd, omdat het voor hem onduidelijk was dat ter plaatse parkeerbelasting moest worden voldaan. Bij het oprijden en parkeren aan de voorzijde van het terrein wordt de indruk gewekt dat de parkeerplaatsen bij de winkel horen, aldus het bezwaarschrift. De betaalautomaat staat aan de achterzijde van het terrein en is onvoldoende zichtbaar, en nu belanghebbende normaal altijd betaalt zou een waarschuwing moeten volstaan. Volgens de heffingsambtenaar zijn de parkeeraanwijzingen bij het binnenrijden van het terrein voldoende duidelijk en staat op het terrein een betaalautomaat. Belanghebbende is daarom parkeerbelasting verschuldigd. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak kan het bestaan van de verplichting om parkeerbelasting te voldoen blijken uit de aanwezigheid van parkeerapparatuur bij of in de directe omgeving van de parkeerplaats, of uit borden of andere aanwijzingen bij of in de directe omgeving van de parkeerplaats, op een zodanige wijze dat er redelijkerwijs geen misverstand over kan bestaan dat parkeerbelasting verschuldigd is voor de parkeerplaats (de kenbaarheid). Verder blijkt uit de rechtspraak dat van een weggebruiker mag worden verwacht dat hij zich op de hoogte stelt van het al dan niet verschuldigd zijn van parkeer belasting in het gebied waar hij wenst te parkeren. Op de parkeerder rust dan ook een onderzoeksplicht. [2]
4.2.
De rechtbank acht het standpunt van de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk dat aan de randen van alle gebieden waarin betaald parkeren geldt zoneborden zijn geplaatst, waarop aangegeven staat dat betaald moet worden voor het parkeren. Voorbij deze borden is parkeerbelasting verschuldigd zolang er geen eindbord wordt gepasseerd. Het is dan niet noodzakelijk dat aan het begin van elke straat een herhalingsbord geplaatst wordt. Bovendien blijkt uit de overgelegde foto’s dat het zonebord (nogmaals) bij de inrit van het terrein geplaatst is en dat sprake is van een eenrichtingsweg. Gelet hierop was naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk dat voor het parkeren betaald diende te worden. Daarnaast lag het op de weg van belanghebbende om voorafgaande aan het parkeren te onderzoeken of betaald parkeren geldt. Van belanghebbende mag worden verwacht dat hij oplet of hij bebording of een parkeerautomaat passeert en dat hij - nadat hij zijn auto heeft geparkeerd - zich enige inspanning getroost, zoals het maken van een korte wandeling rondom zijn parkeerplek, om na te gaan of er in de buurt een parkeerautomaat is geplaatst die zich buiten zijn directe gezichtsveld bevindt. Dat belanghebbende dit niet of onvoldoende heeft gedaan en het aan het begin van de parkeerzone gepasseerde bord niet heeft gezien, leidt tot de conclusie dat hij onvoldoende heeft gedaan om zich op de hoogte te stellen van het parkeerregime ter plaatse.
4.3.
Gelet op wat hiervoor is overwogen is de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende opgelegd.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de naheffingsaanslag parkeerbelasting in stand blijft.
5.1.
Omdat het beroep ongegrond is, krijgt belanghebbende zijn griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.A. Boersma, rechter, in aanwezigheid van mr. C.C. van den Berg, griffier, op 17 december 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “
Formulieren en inloggen” op
www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Zie artikel 8 van de Verordening parkeerbelastingen 2024 (de Verordening) gelezen in samenhang met het Aanwijzingsbesluit betaald parkeren Oisterwijk 2024.
2.Zie bijvoorbeeld Gerechtshof ’s-Gravenhage 8 september 2010, ECLI:NL:GHSGR:2010:3962 en Gerechtshof Amsterdam 28 februari 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:669.