ECLI:NL:RBZWB:2024:860

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 februari 2024
Publicatiedatum
14 februari 2024
Zaaknummer
02-295624-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in strafzaak wegens brandstichting met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar

Op 14 februari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van brandstichting op 8 november 2023. De verdachte, geboren in 1990 en gedetineerd in de PI Rotterdam, werd bijgestaan door raadsman mr. R.S. Vriend. Tijdens de zitting op 7 februari 2024 hebben de officier van justitie, mr. M.C. Fimerius, en de verdediging hun standpunten gepresenteerd. De officier van justitie stelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan brandstichting, wat gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor omwonenden met zich meebracht. De verdediging betwistte dit en stelde dat er geen sprake was van voorwaardelijk opzet, omdat het vuur onder controle gehouden kon worden en er geen levensgevaar of gevaar voor lichamelijk letsel was te voorzien.

De rechtbank heeft de bewijsvoering van de officier van justitie beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte een vuurtje had gemaakt onder een afdakje bij een winkelpand. Het vuur was ongeveer 50 à 60 centimeter hoog en bevond zich op een afstand van het winkelpand. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat het vuur een reëel gevaar voor de winkel of de aanwezige bewoners heeft opgeleverd. De rechtbank oordeelde dat de gedragingen van de verdachte meer leken op het aanleggen van een vuur, wat niet ten laste was gelegd. Daarom sprak de rechtbank de verdachte vrij van het ten laste gelegde feit en hevelde het bevel tot voorlopige hechtenis op.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-295624-23
vonnis van de meervoudige kamer van 14 februari 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1990 te [geboorteplaats] ,
gedetineerd in de PI Rotterdam, [locatie] ,
[adres] ,
raadsman mr. R.S. Vriend, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 7 februari 2024, waarbij de officier van justitie, mr. M.C. Fimerius, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 8 november 2023 brand heeft gesticht, waardoor gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen te duchten was.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan brandstichting en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier. Daardoor is gemeen gevaar voor het winkelcentrum en de daarboven gelegen appartementen ontstaan en levensgevaar voor de daar aanwezige bewoners en bezoekers. Uit de bevindingen van de politie blijkt dat de pui van de winkel en de houten ombouw erg warm waren. Het is een feit van algemene bekendheid dat vuur snel om zich heen kan grijpen en onbeheersbaar wordt. Verdachte heeft willens en wetens het risico genomen dat het vuur dat hij had gemaakt, over zou kunnen slaan naar het naastgelegen winkelcentrum en de daarboven liggende woningen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het ten laste gelegde feit. Er was bij verdachte geen sprake van voorwaardelijk opzet op het stichten van brand met gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar, omdat het vuur eenvoudig onder controle gehouden kon worden, niet tegen of direct naast het pand was, de omgeving nat was en verdachte zich tussen de gevel en het vuur bevond. Levensgevaar of gevaar voor lichamelijk letsel was niet voorzienbaar.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit het dossier volgt dat verdachte onder een afdakje bij een winkelpand van het [winkelcentrum] in Terneuzen een vuurtje heeft gemaakt door houten palletonderdelen aan te steken. Het vuurtje, dat ongeveer 50 à 60 centimeter hoog was, bevond zich op zodanige afstand van het winkelpand dat verdachte daar tussen kon staan. Gebleken is dat het glas en de houten omlijsting van de winkelpui erg warm waren geworden. Het glas was zodanig warm dat de verbalisant ter plaatse zijn ontblote hand niet op de ruit kon houden.
Op grond van het dossier kan niet worden vastgesteld hoe groot het risico was dat het vuur zou overslaan op (de houten omlijsting van) de winkelpui of dat het glas van de winkelpui of de winkelpui zelf schade zou oplopen door het vuurtje dat door verdachte is gemaakt. Daardoor kan evenmin worden vastgesteld of er gevaar voor de aanwezige bewoners van het pand is ontstaan. De verklaring van de niet-deskundige [getuige] hierover en de constatering van de politie dat het glas en de pui erg warm waren, acht de rechtbank daartoe niet voldoende. De rechtbank is daarom van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte brand heeft gesticht met gemeen gevaar voor goederen, gevaar voor lichamelijk letsel of levensgevaar.
De gedragingen van verdachte lijken eerder aan te sluiten bij het aanleggen van een vuur op zo korte afstand van gebouwen of goederen, dat daardoor brandgevaar kan ontstaan, zoals strafbaar is gesteld in artikel 429 van het Wetboek van Strafrecht. Dit is echter niet aan verdachte ten laste gelegd.
De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het aan hem ten laste gelegde feit.

5.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het ten laste gelegde feit;
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. van der Ploeg-Hogervorst, voorzitter, mr. J. Bergen en mr. M.E. de Boer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.J. van der Welle, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 14 februari 2024.
Mr. Bergen en mr. De Boer zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.