In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan betrokkene, een B.V., was opgelegd. De boete was opgelegd wegens het parkeren van een voertuig op een locatie waar dat niet was toegestaan, specifiek in een parkeerverbodzone te Domburg op 9 mei 2023. Betrokkene heeft tegen de opgelegde boete beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierna heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 15 november 2024 heeft de gemachtigde van betrokkene, mr. M. Lagas, aangevoerd dat betrokkene zich op dat moment bezig hield met laden en lossen. De gemachtigde stelde dat de verbalisant een pardontijd van tien minuten had moeten aanhouden en dat betrokkene binnen die tijd terug zou zijn geweest. Tevens werd er op gewezen dat er op de desbetreffende locatie een tekort aan parkeerplaatsen is, waardoor betrokkene genoodzaakt was om tijdelijk te parkeren om boodschappen uit te laden.
De zittingsvertegenwoordiger, mr. Z. Fluitsma, heeft echter betoogd dat de verbalisant geen activiteiten heeft waargenomen gedurende de pardontijd en dat de foto’s in het dossier geen bewijs van laden en lossen tonen. De kantonrechter heeft de argumenten van betrokkene niet overtuigend geacht en heeft geoordeeld dat er geen sprake was van laden en lossen, maar van foutief parkeren. De boete is derhalve terecht opgelegd en het beroep is ongegrond verklaard.