Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Verloop van de procedure
Standpunten
Overwegingen
€ 437,50
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een boete ontvangen voor het niet geven van een richtingaanwijzer bij het wisselen van rijstrook op de A58 te Nieuw- en Sint Joosland op 27 september 2022. De betrokkene heeft tegen de opgelegde boete beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft de betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van de betrokkene, mr. N.G.A. Voorbach, aangevoerd dat er een reële mogelijkheid tot staandehouding had moeten zijn en dat de boete ten onrechte aan de kentekenhouder was opgelegd. De gemachtigde stelde ook dat de betrokkene twee boetes had gekregen voor dezelfde gedraging, wat in strijd zou zijn met het ne bis in idem beginsel. Daarnaast werd er een schending van de redelijke termijn aangevoerd.
De kantonrechter oordeelde dat de gedraging voldoende was vastgesteld, maar dat er geen reële mogelijkheid tot staandehouding was geweest, aangezien de verbalisant in een privévoertuig reed zonder stoptransparanten. De kantonrechter concludeerde dat de boete terecht was opgelegd aan de kentekenhouder, maar dat de redelijke termijn was overschreden. Daarom werd de boete met 25% gematigd. De beslissing van de officier van justitie werd gewijzigd, en de proceskostenvergoeding werd vastgesteld op € 875,00. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door de kantonrechter, bijgestaan door de griffier, en de betrokkene werd geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.