Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. Betrokkene had een boete ontvangen voor het vasthouden van een mobiel elektronisch apparaat tijdens het rijden op 29 september 2022 te Goes. Betrokkene heeft tegen de opgelegde boete beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 15 november 2024 is de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van betrokkene, mr. B. de Jong, niet aanwezig was. De officier van justitie werd vertegenwoordigd door mr. Z. Fluitsma. De gemachtigde stelde dat de gedraging niet kon worden vastgesteld omdat betrokkene niet staande was gehouden, wat volgens hem noodzakelijk is voor het opleggen van de boete. De verbalisant had verklaard dat hij vanwege drukte op de weg niet in staat was om betrokkene staande te houden.
De kantonrechter oordeelde dat de gedraging voldoende was vastgesteld op basis van de verklaring van de verbalisant. Echter, de rechter constateerde ook dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, wat leidde tot een gedeeltelijke gegrondverklaring van het beroep. De boete werd gematigd met 25%, en de officier van justitie werd veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van betrokkene. De uitspraak benadrukt het belang van een redelijke termijn in rechtszaken en de noodzaak van een correcte procedure bij het opleggen van verkeersboetes.