Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Verloop van de procedure
Standpunten
Overwegingen
€ 437,50
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan de betrokkene was opgelegd. De betrokkene had een boete ontvangen voor het vasthouden van een mobiel elektronisch apparaat tijdens het rijden op 8 september 2022 te Ritthem. De betrokkene heeft tegen de opgelegde boete beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft de betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van de betrokkene, mr. N.G.A. Voorbach, aangevoerd dat de verklaring van de verbalisant te summier was om de gedraging vast te stellen. Daarnaast werd gesteld dat de verplichting om de kostenvergoeding over te maken naar de geadresseerde van de beschikking in strijd was met het gelijkheidsbeginsel. De kantonrechter oordeelde dat de verklaring van de verbalisant voldoende was om de gedraging vast te stellen, maar erkende dat de redelijke termijn was overschreden. Hierdoor werd de boete met 25% gematigd.
De kantonrechter heeft de beslissing van de officier van justitie gewijzigd, de boete vastgesteld op € 297,50 plus administratiekosten, en de officier van justitie opgedragen het teveel betaalde bedrag van € 52,50 aan de betrokkene terug te betalen. Tevens werd een proceskostenvergoeding van € 875,00 toegekend aan de betrokkene. De uitspraak werd openbaar gedaan door de kantonrechter, bijgestaan door de griffier, en de betrokkene werd geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.