Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Verloop van de procedure
Standpunten
Overwegingen
€ 437,50
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan de betrokkene was opgelegd. De betrokkene had een boete ontvangen voor het vasthouden van een mobiel elektronisch apparaat tijdens het rijden op 19 oktober 2022 in Middelburg. De betrokkene heeft tegen de opgelegde boete beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft de betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting heeft de gemachtigde van de betrokkene betoogd dat er een reële mogelijkheid tot staandehouding bestond en dat de boete ten onrechte aan de kentekenhouder was opgelegd. De gemachtigde voerde aan dat de verplichting om de kostenvergoeding over te maken naar de geadresseerde van de beschikking in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. De zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie heeft echter aangevoerd dat de verbalisant in een privévoertuig reed zonder stoptransparanten, waardoor staandehouding niet veilig was.
De kantonrechter oordeelde dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was vastgesteld, maar dat er geen reële mogelijkheid tot staandehouding was. De kantonrechter constateerde ook dat de redelijke termijn voor behandeling van de zaak was overschreden, wat leidde tot een vermindering van de boete met 25%. De beslissing van de officier van justitie werd gewijzigd, en de betrokkene kreeg recht op een proceskostenvergoeding van € 875,00. De uitspraak werd openbaar gedaan door mr. W.H.C. van Eck, kantonrechter, en griffier mr. S.E. van Wijk.