ECLI:NL:RBZWB:2024:8510

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
13 december 2024
Zaaknummer
BRE 22/4171
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen afwijzing proceskostenvergoeding in belastingzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 december 2024 uitspraak gedaan op het verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van 15 december 2023. De zaak betreft een belastingkwestie waarbij de heffingsambtenaar van de gemeente Breda een naheffingsaanslag parkeerbelasting had opgelegd. Op 18 augustus 2022 verklaarde de heffingsambtenaar het bezwaarschrift van belanghebbende gegrond en vernietigde de naheffingsaanslag, maar wees het verzoek om proceskostenvergoeding af. Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld, dat op 6 december 2022 werd ingetrokken. De rechtbank oordeelde in de uitspraak van 15 december 2023 dat het verzoek om proceskostenvergoeding ongegrond was, waarop belanghebbende verzet aantekende.

De rechtbank heeft in deze uitspraak enkel beoordeeld of de eerdere uitspraak terecht was. Belanghebbende stelde dat de heffingsambtenaar onterecht had gehandeld en dat er recht op proceskostenvergoeding bestond. De rechtbank concludeerde echter dat de naheffingsaanslag al was vernietigd en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding, aangezien de heffingsambtenaar niet in het ongelijk was gesteld. De rechtbank verwierp de argumenten van belanghebbende en oordeelde dat de eerdere uitspraak in stand bleef. De rechtbank verklaarde het verzet ongegrond en er werd geen proceskostenvergoeding toegekend.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. De rechtbank benadrukte dat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding bestond, gezien de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/4171

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 december 2024 op het verzet van

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,

(gemachtigde: [gemachtigde]),
tegen de uitspraak van de rechtbank van 15 december 2023 in het geding tussen
belanghebbende,
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Breda, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. Op 18 augustus 2022 heeft de heffingsambtenaar het bezwaarschrift van belanghebbende gegrond verklaard en de naheffingsaanslag parkeerbelasting met aanslagnummer [aanslagnummer] (hierna: de naheffingsaanslag) vernietigd. De heffingsambtenaar heeft het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen. Belanghebbende heeft op 30 augustus 2022 beroep ingesteld. Dit beroep is op 6 december 2022 ingetrokken met het verzoek de heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten. Bij uitspraak van 15 december 2023 is het verzoek van belanghebbende om de heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten afgewezen. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
1.1.
Belanghebbende heeft niet verzocht om op een zitting te worden gehoord.

Overwegingen

2. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak uitsluitend of in de uitspraak van 15 december 2023 terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het verzoek als kennelijk ongegrond moet worden afgewezen. Zij doet dit aan de hand van de gronden van het verzet.
2.1
Belanghebbende stelt dat het woord ‘onterecht’ in de e-mail van 29 november 2022 (hierna: de e-mail) niet anders kan worden begrepen, dan dat de heffingsambtenaar met belanghebbende van oordeel is dat er sprake is van een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid, waardoor proceskosten voor vergoeding in aanmerking komen. Belanghebbende heeft in de bezwaarfase aangevoerd dat de kosten van de naheffing onjuist zijn. In vrijwel alle zaken waarin deze grond is aangevoerd, is door de heffingsambtenaar een proceskostenvergoeding toegekend, omdat sprake was van een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
2.2
De e-mail waar belanghebbende naar verwijst, betreft een samenvatting van een telefoongesprek tussen een juridisch medewerker van de gemeente Breda en de gemachtigde van belanghebbende. In de e-mail staat dat de naheffingsaanslag niet in stand kan blijven en ingetrokken dient te worden. Verder wordt uitgelegd hoe het beroep ingetrokken kan worden.
2.3
De rechtbank is van oordeel dat de naheffingsaanslag met de uitspraak op bezwaar van 18 augustus 2022 is vernietigd en niet met de e-mail. De heffingsambtenaar heeft de naheffingsaanslag vernietigd, omdat is gebleken dat de parkeerbelasting wel (onder een ander kenteken) is voldaan. Dat in de e-mail het woord ‘onterecht’ wordt gebruikt, maakt nog niet dat sprake is van een aan bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 22 december 2017 (ECLI:NL:HR:2017:3226) overwogen dat, in geval iemand een verkeerd kenteken invoert, niet kan worden gezegd dat het herroepen van het bestreden besluit te wijten is aan een onrechtmatigheid van verweerder. Immers pas in bezwaar wordt, aan de hand van informatie van belanghebbende, duidelijk dat van een verschrijving sprake is geweest. Deze verzetsgrond slaagt niet.
2.4
Ook de verzetsgrond dat in vrijwel alle zaken waarin is aangevoerd dat de kosten van naheffing onjuist zijn een proceskostenvergoeding is toegekend, slaagt niet. In onderhavig geval heeft die bezwaargrond immers niet tot vernietiging geleid, maar het feit dat belanghebbende wel parkeerbelasting heeft voldaan.
2.5
Gelet op voorgaande is de heffingsambtenaar niet tegemoetgekomen aan het beroep van belanghebbende, omdat de naheffingsaanslag al was vernietigd bij de uitspraak op bezwaar. Het enige geschilpunt in beroep is de kostenvergoeding voor de bezwaarfase. In de e-mail waar belanghebbende naar verwijst wordt over een kostenvergoeding niks gezegd. Nu er geen sprake is van een tegemoetkoming op dat punt, bestaat er geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Conclusie en gevolgen

3. De gronden van het verzet slagen niet. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 15 december 2023. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat die uitspraak in stand blijft.
3.1
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van
mr. W. Dekkers, griffier, op 18 december 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl). Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.