ECLI:NL:RBZWB:2024:8413

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 december 2024
Publicatiedatum
9 december 2024
Zaaknummer
23/9164
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aftrek specifieke zorgkosten in het kader van de inkomstenbelasting voor het jaar 2015

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 december 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de aanslag inkomstenbelasting/premieheffing (IB/PVV) voor het jaar 2015 beoordeeld. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 30 oktober 2024, waarbij belanghebbende en zijn partner aanwezig waren, evenals de inspecteur vertegenwoordigd door mr. [inspecteur 1] en mr. drs. [inspecteur 2]. De belanghebbende had driemaal aangifte gedaan en claimde aftrek voor zorgkosten, inkomensvoorzieningen en giften. De inspecteur had de aanslag opgelegd, waarbij slechts een deel van de zorgkosten werd geaccepteerd.

De rechtbank oordeelt dat de belanghebbende niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de geclaimde aftrekken. De inspecteur had de aftrek van zorgkosten en inkomensvoorzieningen grotendeels afgewezen, en de rechtbank bevestigt dat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de kosten daadwerkelijk zijn gemaakt en niet vergoed zijn door de verzekering. De rechtbank wijst erop dat de belanghebbende de last heeft om bewijs te leveren en dat hij dit niet op een geordende manier heeft gedaan.

Uiteindelijk concludeert de rechtbank dat het beroep ongegrond is en dat de aanslag en belastingrentebeschikking niet worden verminderd. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding en het griffierecht wordt niet vergoed. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 23/9164

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 december 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende betreffende de aan hem opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premieheffing (IB/PVV) voor het jaar 2015 en de daarbij vastgestelde belastingrente.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 30 oktober 2024 behandeld, tezamen met de zaak met rolnummer 23/9163. Hieraan hebben deelgenomen belanghebbende en zijn [partner] en namens de inspecteur mr. [inspecteur 1] en mr. drs. [inspecteur 2] .

Feiten en geschil

2. Belanghebbende heeft driemaal een aangifte IB/PVV voor het jaar 2015 ingediend. In de laatste aangifte heeft hij aftrek van premies voor inkomensvoorzieningen, zorgkosten en giften geclaimd. In de aangifte is het wereldinkomen als volgt berekend:
Inkomen uit werk en woning (box 1)
€ 23.154
Premies inkomensvoorziening
€ 3.538
Zorgkosten
€ 25.268
Scholingsuitgaven
€ 194
Giften
€ 709
-
€ 29.709
Saldo
- € 6.555
Inkomen uit sparen en beleggen (box 3)
€ 8.331
Verzamelinkomen
€ 1.776
2.1.
De inspecteur heeft een aanslag IB/PVV opgelegd waarbij alleen de aftrek van scholingsuitgaven is geaccepteerd. Het belastbaar inkomen uit box 1 is vastgesteld op € 23.154 en het belastbaar inkomen uit box 3 op € 8.331. Bij de aanslag is € 9 belastingrente in rekening gebracht.
2.2.
De inspecteur heeft het bezwaar gegrond verklaard. Hij heeft alsnog aftrek zorgkosten geaccepteerd tot een bedrag van € 3.200 (medicijnen € 106, hulpmiddelen € 944, vervoer € 587, dieet € 1.100, kleding/beddengoed € 300, geneeskundige hulp € 163) min de drempel van € 1.184 of € 2.016. Het box 1 inkomen is vastgesteld op € 20.994. De aanslag en de belastingrente zijn verminderd.
2.2.1.
De geaccepteerde kosten van hulpmiddelen zijn de kosten van batterijen voor het hoorapparaat en de trilschijf, van de verzekering van een CI-implantaat en € 200 voor podotherapeut (zolen). De inspecteur stelt thans dat die kosten ten onrechte zijn geaccepteerd omdat niet duidelijk is of de verzekering de kosten heeft vergoed.
2.2.2.
Aan belanghebbende zijn 5 diëten voorgeschreven. De codes, omschrijving en voor aftrek in aanmerking komende extra kosten als bedoeld in artikel 37 Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 voor het jaar 2016 (hierna: URIB) zijn:
35
Energieverrijkt t.a.v. ziektebeeld oncologie € 600
36
Koemelkeiwitvrij t.a.v. overige ziektebeelden € 250
20
Energieverrijkt t.a.v. ziektebeeld maag-lever en darmziekten € 600
42
Koemelkeiwitvrij in combinatie met soja-eiwitvrij t.a.v. overige ziektebeelden € 350
43
Koemelkeiwitvrij in combinatie met soja-eiwitvrij en kippen-eiwitvrij t.a.v.
overige ziektebeelden € 450
2.2.3.
Belanghebbende stelt in beroep dat de dieetkosten te laag zijn aangegeven: die moeten € 3.400 zijn (darmdieet € 900, energieverrijkt dieet € 900, voedselintolerantie
€ 1.100 en lactose € 200).
2.2.4.
De inspecteur heeft de aftrek in de uitspraak op bezwaar gesteld op € 700 voor de lactosevrije diëten en € 400 voor de energieverrijkende diëten . De inspecteur stelt thans dat maximaal aftrekbaar is € 600 voor energieverrijkte oncologie diëten en € 450 voor diëten voor overige ziektebeelden, dus totaal € 1.050.
2.2.5.
De extra kosten van kleding en beddengoed heeft belanghebbende gesteld op € 930. De aftrek is in de uitspraak op bezwaar beperkt tot het in artikel 38 URIB genoemde bedrag van € 300. Tussen partijen is niet in geschil dat dat bedrag moet worden gesteld op € 310 op grond van artikel 38 Uitvoeringsregeling IB 2001. Ter zitting is bovendien komen vast te staan dat deze aftrek verdubbeld moet worden tot € 620. De aftrek moet dus met € 320 worden verhoogd.
2.2.6.
De inspecteur stelt thans dat ten onrechte kosten van medicijnen, van vervoer en van hulpmiddelen zijn geaccepteerd. Hij heeft zich beroepen op interne compensatie.
2.2.7.
Belanghebbende had ook om aftrek gevraagd van kosten voor ziekenbezoek. Ter zitting heeft hij die aftrekpost laten vervallen.
2.3.
De giften zijn in de aangifte niet gespecificeerd. In de uitspraak op bezwaar is alsnog een bedrag van € 231 aan giften aannemelijk geacht. Dat heeft niet tot aftrek geleid omdat de drempel voor aftrek € 491 beloopt. Volgens belanghebbende hebben de in aftrek gebrachte giften mede betrekking op door belanghebbende als vrijwilliger verrichte werkzaamheden voor algemeen nut beogende instellingen (anbi’s) die niet zijn vergoed.
2.4.
Belanghebbende stelt dat de inspecteur moet bewijzen dat de in aftrek gebrachte bedragen onjuist zijn en dat zij in dat bewijs niet is geslaagd.
2.5.
De inspecteur stelt dat de bewijslast op belanghebbende rust en dat belanghebbende de juistheid van de in de aangifte opgevoerde aftrekposten niet aannemelijk heeft gemaakt. Zij heeft in het verweerschrift ten aanzien van elk in de aanslag niet geaccepteerd bedrag beargumenteerd waarom het niet aftrekbaar is.

Beoordeling door de rechtbank

3. Op belanghebbende, die persoonsgebonden aftrek claimt, rust de last om aannemelijk te maken dat de bedragen waarvoor hij aftrek claimt aftrekbaar zijn. Belanghebbende heeft in de bezwaarfase een usb-stick overgelegd met daarop kopieën van bonnetjes en betaalbewijzen zonder dat bij al die stukken was vermeld bij welke aftrekpost ze behoren. Het moet de rechtbank van het hart dat belanghebbende het daarmee voor de inspecteur en rechtbank wel erg moeilijk heeft gemaakt om de juistheid van de aftrekposten te controleren. Van belanghebbende mag naar het oordeel van de rechtbank worden verwacht dat hij het bewijs in geordende en begrijpelijke vorm verschaft.
Inkomensvoorzieningen
3.1.
Belanghebbende heeft aftrek geclaimd van € 3.538 kosten voor inkomensvoorzieningen maar – ondanks de vragen van de inspecteur – geen bewijs overgelegd dat dat bedrag in 2015 is betaald. Er is wel een door belanghebbende bewerkte bankafschrijving overgelegd maar daaruit blijkt niet van welke datum dat is. Belanghebbende heeft ook niet op andere wijze, bijvoorbeeld door een overzicht van de pensioenverzekeraar, aannemelijk gemaakt dat dit bedrag in 2015 is betaald. De aftrek is daarom terecht geweigerd.
Zorgkosten
3.2.
Voor aftrek van zorgkosten moet belanghebbende aannemelijk maken dat die bedragen (i) betrekking hebben op in de wet (artikel 6.17 Wet IB 2001) genoemde zorgkosten (ii) door hem of zijn partner zijn betaald en op hen drukken, dat wil zeggen dat de kosten niet vergoed (kunnen) worden door de verzekering en (iii) niet onder het eigen risico vallen, omdat voor kosten die onder het eigen risico vallen aftrek is uitgesloten.
Reiskosten
3.3.
De inspecteur stelt thans dat geen kosten van vervoer geaccepteerd hadden mogen worden omdat belanghebbende geen auto heeft en de opgevoerde kosten van vervoer naar ziekenhuizen, artsen, audioloog en podoloog niet aannemelijk heeft gemaakt. Belanghebbende heeft een overzicht van de reizen overgelegd bij de aanvullende stukken van 16 oktober 2024 maar daaruit blijkt niet hoe is gereisd en wat de kosten waren. Daar is wel een handgeschreven overzicht bijgevoegd maar dat niet duidelijk leesbaar en ook is onduidelijk waar de vermelde reiskosten vandaan komen. Ook ter zitting is dat niet duidelijk geworden.
3.3.1.
Artikel 6.17, zesde lid, Wet IB 2001 bepaalt dat voor vervoer aftrekbaar is (a) bij reizen per auto anders dan per taxi € 0,19 per kilometer en (b) bij reizen op andere wijze de werkelijke kosten.
3.3.2.
Belanghebbende heeft gesteld dat hij voor het vervoer soms de auto van de buren leent maar dat hij meestal met openbaar vervoer reist. Ter zitting is niet komen vast te staan welke reizen op welke data zijn gemaakt en ook niet hoe die reizen zijn gemaakt (met openbaar vervoer of een geleende auto). Wel is uit overgelegde afspraakbrieven en een behandeloverzicht van de KNO-arts aannemelijk dat belanghebbende in verband met het kennelijk in 2015 geplaatste cochleair implantaat zeer regelmatig in 2015 is gereisd naar het academisch ziekenhuis in Maastricht. De rechtbank acht aannemelijk en redelijk dat de partner daarbij ter ondersteuning regelmatig is meegegaan. De rechtbank acht de door belanghebbende opgevoerde 28 keer aannemelijk. Tevens is aannemelijk dat gereisd is naar de huisarts, de homeopatisch arts, de tandarts, de podoloog en de audicien, maar over de frequentie daarvan is geen duidelijkheid omdat belanghebbende geen afsprakenkaarten heeft overgelegd. Het zijn wel reizen in verband met ziekte en daarom behoren de daarvoor gemaakte reiskosten tot de (aftrekbare) zorgkosten. Omdat de hoogte van die kosten niet duidelijk is, zal de rechtbank ze in redelijkheid schatten op € 600. Dat betekent dat € 13 te weinig aftrek is gegeven in de uitspraak op bezwaar.
Dieetkosten
3.4.
Artikel 37, lid 3, Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 (tekst 2016) beperkt de aftrek van extra dieetkosten, genoemd in het eerste lid, voor (a) eenzelfde dieettypering die meerdere keren in aanmerking zou komen tot éénmaal het bedrag behorende bij die dieettypering; (b) verschillende dieettyperingen die in aanmerking zouden komen bij eenzelfde ziektebeeld en aandoening tot elk van de bij die dieettyperingen behorende bedragen; en (c) deels overeenkomende dieettyperingen bij eenzelfde ziektebeeld en aandoening, tot alleen het hoogste van de voor het van toepassing zijnde ziektebeeld en aandoening geldende bedragen.
3.4.1.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben de diëten met de nummers 35 en 20 betrekking op eenzelfde dieettypering, en zijn de diëten met de nummers 36, 42 en 43 deels overeenkomend terwijl zij kennelijk betrekking hebben op hetzelfde ziektebeeld (lactose-intolerantie). De inspecteur stelt dus terecht dat de aftrek voor de diëten 35 en 20 beperkt moet worden tot € 600 en voor de diëten met de nummers 36, 42 en 43 tot € 450. Dat naast de in 2.2.2 vermelde diëten ook rekening gehouden moet worden met een dieet wegens darmproblemen is niet aannemelijk gemaakt, reeds omdat de door de huisarts gegeven dieetverklaring daar niet over rept. Dat betekent dat € 50 te veel aftrek voor diëten is gegeven in de uitspraak op bezwaar.
Begeleiding dochter
3.5.
Tot de stukken behoren verder overzichten van de kosten voor begeleiding van de dochter. Omdat niet aannemelijk is dat die begeleiding door of onder toezicht van een arts of aangewezen zorgverlener plaatsvond, zijn de kosten daarvan niet aftrekbaar.
Medicijnen
3.6.
Voor de medicijnen acht de inspecteur aftrek van de geaccepteerde € 106 niet toegestaan omdat niet duidelijk is of het gaat om medicijnen/farmaceutische hulpmiddelen die door de verzekering zijn vergoed of onder het eigen risico vallen. De rechtbank heeft daarover ook geen duidelijkheid gekregen. Belanghebbende heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat deze kosten aftrekbaar zijn. Voor de overige door belanghebbende geclaimde kosten van medicijnen geldt hetzelfde. Bovendien is niet aannemelijk dat die medicijnen steeds zijn voorgeschreven door een arts. Er is ook aftrek gevraagd voor paracetamol en ibuprofen die zonder recept verkrijgbaar zijn. Belanghebbende heeft daarover ook geen duidelijkheid verschaft, onder meer doordat hij de omschrijving van de medicijnen op de facturen onleesbaar heeft gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende het recht op aftrek voor deze kosten niet aannemelijk heeft gemaakt. Dat betekent dat € 106 te veel aftrek voor medicijnen is gegeven in de uitspraak op bezwaar
Hulpmiddelen
3.7.
De rechtbank acht niet aannemelijk dat de verzekering de kosten vergoedt van batterijen voor het hoorapparaat en de trilschijf en van de verzekering van een CI-implantaat. Belanghebbende had dat zonder meer aannemelijk kunnen maken door de verzekeringspolis aan de inspecteur ter inzage te geven en de rechtbank begrijpt niet waarom hij dat niet heeft gedaan. Maar dergelijke kosten plegen, naar van algemene bekendheid is, niet door een ziektekostenverzekering te worden gedekt, dus de rechtbank zal daarvan uitgaan. Dat geldt echter niet voor de aftrek van € 200 voor de podotherapeut (zolen). De rechtbank begrijpt dat die kosten betrekking hebben op één van de dochters en in de uitspraak op bezwaar blijkt dat het gaat om steunzolen. Niet duidelijk is echter of de kosten door de verzekering zijn of konden worden vergoed en evenmin of die kosten onder het eigen risico vielen. Andere kosten voor hulpmiddelen zijn niet aannemelijk gemaakt. Er zijn op de usb-stick bonnen overgelegd van (onder meer) de Action, [bedrijf] en Ikea maar het is niet aannemelijk geworden dat die betrekking hebben op hulpmiddelen die door niet-gezonde mensen gebruikt worden. Al met al is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze voor hulpmiddelen opgevoerde kosten aftrekbaar zijn. Uit het voorgaande volgt dat in de uitspraak op bezwaar € 200 (hulpmiddelen) te veel in aftrek is toegelaten.
Conclusie
3.8.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de aftrekbare zorgkosten moeten worden verhoogd met € 320 (zie 2.2.5) en € 13 (zie 3.3.2) en verlaagd met € 50 (zie 3.4.1),
€ 106 (zie 3.6) en € 200 (zie 3.7). Dat leidt per saldo tot een te hoog in aftrek toegelaten bedrag van € 23.
Giften
3.9.
Voor aftrek van giften moet hij aannemelijk maken dat die giften zijn gedaan aan een algemeen nut beogende instelling (anbi). Voor zover sprake is van vrijwilligerswerk kan alleen aftrek worden verleend vanwege het afzien van een vrijwilligersvergoeding indien de anbi verklaart dat belanghebbende aanspraak kan maken op en vrijwilligersvergoeding en de anbi bereid en in staat is die vergoeding uit te keren [1] .
3.9.1.
In de aanvullende stukken van 16 oktober 2024 heeft belanghebbende een overzicht van giften overgelegd dat uitkomst op € 195,68, met de toevoeging: “Giften opzoeken: aantekening “Greenpeace, Unicef, War Child? Rode kruis? Anbi: Kerk: RSIN: 801135254”. Greenpeace en de kerk staan bij de begiftigden in het overzicht. Andere betalingen aan anbi’s kan de rechtbank niet zien.
3.9.2.
De rechtbank begrijpt dat belanghebbende daarnaast aftrek wil voor werkzaamheden voor de instellingen IVN, Natuurmonumenten en Gaia. Hij heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat hij of zijn partner recht zou hebben op een vrijwilligersvergoeding voor die werkzaamheden van die instellingen en evenmin dat kosten zijn gemaakt die door die instellingen vergoed zouden moeten worden. Daarom bestaat er geen recht op enige aftrek in verband met de werkzaamheden voor IVN, Natuurmonumenten en Gaia. De andere giften blijven onder de drempel voor aftrek van € 491.

Conclusie

4. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aanslag en de belastingrentebeschikking niet worden verminderd.
4.1.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding. Ook krijgt belanghebbende het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, in aanwezigheid van mr. D. Damen, griffier op 9 december 2024. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 6.36 Wet IB 2001.