ECLI:NL:RBZWB:2024:8403

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 december 2024
Publicatiedatum
9 december 2024
Zaaknummer
BRE - 23 _ 4041, 23 _ 4042, 23 _ 4043 en 23 _ 4044
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beroepen tegen uitspraken op bezwaar inzake naheffingsaanslagen en teruggaaf van omzetbelasting

Op 9 december 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een belastingzaak tussen een samenwerkingsverband van belanghebbenden en de inspecteur van de belastingdienst. De rechtbank beoordeelde de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur, die eerder had besloten geen teruggaaf van omzetbelasting te verlenen voor het tijdvak van 1 juni 2021 tot en met 31 december 2021. Daarnaast had de inspecteur naheffingsaanslagen opgelegd voor de eerste en tweede kwartalen van 2022. De rechtbank constateerde dat de inspecteur de bezwaren van belanghebbende tegen deze beslissingen ongegrond had verklaard.

Tijdens de zitting op 4 december 2024 bereikten partijen een compromis over enkele geschilpunten. Belanghebbende werd erkend als ondernemer voor de omzetbelasting voor de verhuuractiviteiten van kantoorruimte en garage, maar niet voor de verhuur van de werkkamer. De rechtbank oordeelde dat de teruggaaf voor het tijdvak van 1 juni 2021 tot en met 31 december 2021 vastgesteld moest worden op € 5.183,83 en voor het derde kwartaal van 2022 op € 4.357,85. De naheffingsaanslagen voor het eerste en tweede kwartaal van 2022 werden verminderd tot respectievelijk € 22 en € 3.641.

De rechtbank verklaarde de beroepen gegrond, vernietigde de uitspraken op bezwaar en de teruggaafbeschikkingen, en bepaalde dat de inspecteur het griffierecht van in totaal € 1.460 aan belanghebbende moest vergoeden. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en partijen ontvingen een afschrift van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 23/4041, 23/4042, 23/4043 en 23/4044

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 december 2024 in de zaken tussen

Samenwerkingsverband [belanghebbende 1] / [belanghebbende 2], gevestigd te [plaats], belanghebbende,
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 29 juni 2023.
1.1.
De inspecteur heeft bij beschikking van 23 september 2022 geen teruggaaf van omzetbelasting verleend voor het tijdvak 1 juni 2021 tot en met 31 december 2021.
1.2.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag omzetbelasting van € 45 opgelegd over het tijdvak 1 januari 2022 tot en met 31 maart 2022 (1e kwartaal 2022).
1.3.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag omzetbelasting van € 6.846 opgelegd over het tijdvak 1 april 2022 tot en met 30 juni 2022 (2e kwartaal 2022).
1.4.
De inspecteur heeft bij beschikking van 29 juni 2023 een teruggaaf van omzetbelasting verleend voor het tijdvak 1 juli 2022 tot en met 30 september 2022 (3e kwartaal 2022) van € 1.
1.5.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende tegen de voornoemde beschikkingen en de naheffingsaanslagen bij uitspraken op bezwaar ongegrond verklaard.
1.6.
De rechtbank heeft de beroepen op 4 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens belanghebbende [belanghebbende 1] en namens de inspecteur drs. [inspecteur 1], [inspecteur 2], mr. [inspecteur 3] en mr. [inspecteur 4].

Motivering

Feiten
2. Belanghebbende is een samenwerkingsverband tussen [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2].
2.1.
[belanghebbende 1] is enig aandeelhouder van [B.V. 1]., die op haar beurt alle aandelen houdt in [B.V. 2] [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] zijn in loondienst bij [B.V. 2]
2.2.
Eind 2021 hebben [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] een bouwkavel gekocht aan de [adres] te [plaats] en daarop een woning laten bouwen met een totale oppervlakte van 243,30 m². Zij verhuren sinds de oplevering van de woning een werkkamer en een garage tegen vergoeding aan [B.V. 2]
Overwegingen
3. Belanghebbende heeft in zijn pleitnota aangegeven dat de correctie van de voorbelasting die betrekking heeft op de oprit niet langer in geschil is. Ter zitting hebben partijen bij wijze van compromis overeenstemming bereikt over de overige geschilpunten.
3.1.
Partijen zijn overeengekomen dat belanghebbende voor de verhuuractiviteiten van de kantoorruimte en de garage kan worden aangemerkt als ondernemer voor de omzetbelasting.
3.2.
Ook zijn partijen overeengekomen dat belanghebbende niet kan opteren voor belaste verhuur van de werkkamer en dat als gevolg daarvan de op de werkkamer betrekking hebbende voorbelasting niet voor aftrek in aanmerking komt.
3.3.
Verder zijn partijen overeengekomen dat de verhuur van parkeerruimte in de garage is belast met omzetbelasting en dat als gevolg daarvan de op de garage betrekking hebbende voorbelasting voor aftrek in aanmerking komt. De daarvoor door belanghebbende in aftrek gebrachte voorbelasting kan worden gevolgd met uitzondering van die voor het 3e kwartaal 2022: daarop komt een bedrag van € 185,92 dat betrekking heeft van op levering wand en vloertegels en sanitair in mindering. De met betrekking tot de garage aftrekbare voorbelasting bedraagt dan :
Tijdvak
Aftrekbare voorbelasting
tijdvak 1 juni 2021 tot en met 31 december 2021
€ 5.183,83
1e kwartaal 2022
€ 22,39
2e kwartaal 2022
€ 3.204,78
3e kwartaal 2022
€ 4.356,85
3.4.
De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.

Conclusie en gevolgen

4. De beroepen zijn gegrond. De teruggaafbeschikkingen voor de tijdvakken 1 juni 2021 tot en met 31 december 2021 en het 3e kwartaal 2022 moeten worden vernietigd. De rechtbank zal de teruggaaf voor het tijdvak 1 juni 2021 tot en met 31 december 2021 vaststellen op € 5.183,83 en de teruggaaf voor het 3e kwartaal 2022 op € 4.357,85. De naheffingsaanslagen over het 1e kwartaal 2022 en 2e kwartaal 2022 moeten worden verminderd tot € 22 (1e kwartaal 2022) respectievelijk € 3.641 (2e kwartaal 2022).
4.1.
Omdat alle beroepen gegrond zijn moet de inspecteur het griffierecht van in totaal € 1.460 (€ 365 voor elke zaak) aan belanghebbende vergoeden. Belanghebbende krijgt geen proceskostenvergoeding, want zij heeft geen kosten gesteld die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar;
  • vernietigt de teruggaafbeschikking het tijdvak 1 juni 2021 tot en met 31 december 2021 en verleent teruggaaf van € 5.183,83;
  • vermindert de naheffingsaanslag over het 1e kwartaal 2022 tot € 22;
  • vermindert de naheffingsaanslag over het 2e kwartaal 2022 tot € 3.641;
  • vernietigt de teruggaafbeschikking voor het 3e kwartaal 2022 en verleent teruggaaf van € 4.357,85;
  • bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van in totaal € 1.460 aan belanghebbende moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Houben, griffier, op 9 december 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.