In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 februari 2024, wordt het beroep van belanghebbende, een B.V., tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg beoordeeld. De heffingsambtenaar had op 30 april 2021 de WOZ-waarde van een winkelpand vastgesteld op € 3.414.000 per 1 januari 2020. Belanghebbende, die huurder is van het pand, had bezwaar gemaakt tegen deze waardebepaling, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 6 december 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en de heffingsambtenaar aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de waarde van het object niet te hoog is vastgesteld en dat de heffingsambtenaar de waarde op basis van de aankoopsom van de eigenaar, die het pand in 2018 voor € 3.405.000 had gekocht, terecht heeft bepaald.
Daarnaast heeft belanghebbende aanspraak gemaakt op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank oordeelt dat de redelijke termijn met ongeveer 10 maanden is overschreden en kent een schadevergoeding toe van in totaal € 100, waarvan € 10 voor de heffingsambtenaar en € 90 voor de Staat der Nederlanden. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding toe en bepaalt dat de proceskosten door de heffingsambtenaar en de Staat ieder voor de helft moeten worden vergoed. De uitspraak wordt openbaar gemaakt en partijen worden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.