2.5.In de samenlevingsovereenkomst hebben partijen onder meer de
volgende afspraken vastgelegd:
- Hoofdstuk 1 lid 2. Vaststellingsregels/vermoeden van toebehoren voor de helft
Mede ter voorkoming van toekomstige onzekerheid of geschillen met betrekking tot de hierna vermelde goederen geldt het volgende:
a. De partners worden geacht voor gelijke delen eigenaar te zijn van de inboedel, die nu of in de toekomst in de door de partners gezamenlijk bewoonde woning aanwezig is, tenzij tegenbewijs geleverd wordt. Dit geldt niet voor roerende zaken die partners op grond van erfrecht of gift van derden hebben gekregen.
-
Hoofdstuk 1 lid 3. En/of-rekening:
(…)
Voor zover van een gemeenschappelijke bankrekening bedragen zijn opgenomen
voor uitgaven, die voor rekening van een van de partners behoren te komen, is die
partner verplicht dit bedrag zo spoedig mogelijk over te maken op de
gemeenschappelijke rekening. Zolang het bedrag nog niet is overgemaakt, heeft de
andere partner een vordering ter grootte van de helft van het opgenomen bedrag.
Op deze vordering is het bepaalde in hoofdstuk 2 onder ‘Vergoedingen’ van overeenkomstige toepassing.
-
Hoofdstuk 2 lid 2. Kosten van de huishouding.
(…)
b.
Betaling
(…)
Wanneer een van de partners meer heeft betaald dan waartoe deze volgens het in de vorige zin bepaalde verplicht was, ontstaat voor deze partner een recht om het te veel betaalde terug te vorderen van de andere partner. Dit vorderingsrecht vervalt een jaar na het einde van het kalenderjaar waarop de verrekening van het te veel betaalde betrekking heeft. Schriftelijke schuldigerkenning wordt als verrekening aangemerkt.
-
Hoofdstuk 2 lid 3. Vergoedingen.
De partners moeten elkaar vergoeden wat wordt onttrokken aan het vermogen van
een partner ten behoeve van de ander. Als de vergoeding niet schriftelijk is
vastgelegd, moet deze binnen een jaar na de onttrekking worden betaald. De
vergoeding is gelijk aan het nominale bedrag dat aan het vermogen is onttrokken.
-
Hoofdstuk 2 lid 6a en 6b. Woning van een van beiden.
a. De huidige door de partners gezamenlijk bewoonde woning aan [adres] te [woonplaats 2] , [gemeente] , is eigendom van de heer [de man] voornoemd. Een eventuele waardeverandering van de woning blijft voor de heer [de man] voornoemd en wordt niet samen gedeeld.
Alle investeringen, kosten en lasten met betrekking tot een gezamenlijk
bewoonde woning, waarvan een van de partners eigenaar is, die niet onder de kosten van de huishouding vallen (zoals hoofdsom van een hypothecaire lening, de aflossing daarvan, de premies voor het spaargedeelte van een levensverzekering en de inleg op de bankspaarrekening eigen woning en de beleggingsrechten eigen woning), komen voor rekening van de partner die eigenaar is van de woning.
b. Als de partner, die niet ook eigenaar is van de gezamenlijk bewoonde woning bijdraagt aan de hiervoor onder a vermelde kosten, krijgt deze partner een vordering op de andere partner (eigenaar) waarop het hiervoor onder ‘Vergoeding’ bepaalde van toepassing is.
- Hoofdstuk 3 lid 2. Bij ontbinding van het contract door ‘scheiding’
(…)
a. Er wordt tussen de partners niet afgerekend alsof al hun vermogen gemeenschappelijk zou zijn geweest. Voor zover het in dit contract overeengekomene daartoe aanleiding geeft, kan afrekening wel plaatsvinden:
- in het kader van de kosten van de huishouding;
- vanwege het hiervoor met betrekking tot ‘Vergoedingen’ bepaalde;
- vanwege het hiervoor met betrekking tot de woning bepaalde.
(…)
e. Als de redelijkheid dit gebiedt, is degene die in de woning blijft, ook al is de woning geen gemeenschappelijke eigendom, verplicht een financiële bijdrage te leveren aan de verhuis- en inrichtingskosten van de ander.