ECLI:NL:RBZWB:2024:8341

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 oktober 2024
Publicatiedatum
5 december 2024
Zaaknummer
C/02/425066 / JE RK 24-1381
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen met beoordeling perspectiefbesluit door de GI

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 oktober 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van vier minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2], [minderjarige 3] en [minderjarige 4]. De zaak werd behandeld door een meervoudige kamer in Breda. De rechtbank heeft de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd, na een mondelinge behandeling op 12 september 2024, waarbij de moeder, de oma, vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren. De vader was niet verschenen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarigen, die al geruime tijd bij hun oma verblijven, nog steeds in hun ontwikkeling worden bedreigd. De ouders zijn niet in staat gebleken om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen. De kinderen hebben traumatherapie ondergaan, maar hebben nog steeds grote weerstand tegen contact met hun moeder. De GI heeft verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing, met het perspectief dat de kinderen bij hun oma blijven wonen. De Raad heeft dit verzoek ondersteund, maar de moeder heeft bezwaren geuit tegen de perspectiefbepaling van de GI.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de gronden voor de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn. De kinderen hebben behoefte aan stabiliteit en duidelijkheid over hun toekomstperspectief. De rechtbank heeft de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van een jaar toegewezen, met de hoop dat dit de kinderen de ruimte biedt om contact met hun moeder te herstellen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk moet worden nageleefd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/425066 / JE RK 24-1381
Datum mondelinge uitspraak: 12 september 2024
Datum schriftelijke uitspraak: 1 oktober 2024
Beschikking van de meervoudige kamer over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING & RECLASSERING,
hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI),
locatie Rotterdam,
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedag 1] 2013 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedag 2] 2015 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] ,
[minderjarige 3],
geboren op [geboortedag 3] 2017 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen [minderjarige 3] ,
[minderjarige 4],
geboren op [geboortedag 4] 2018 in [geboorteplaats 3] ,
hierna te noemen [minderjarige 4] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. J. Nederlof in Tilburg,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
[de oma (vz)],
hierna te noemen de oma (vaderszijde),
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna de Raad, de rechtbank over het verzoek geadviseerd.

1.Het verloop van de procedure

1.1
De rechtbank neemt de volgende stuken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 17 juli 2024, ontvangen op 23 juli 2024;
- het onderzoeksrapport van de Raad van 28 februari 2024, ingebracht door de GI en ontvangen op 5 september 2024;
- de toetsing voorgenomen besluit verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing na twee jaar van de Raad van 16 augustus 2024, ingebracht door de Raad - zoals afgesproken met de betrokken partijen tijdens de mondelinge behandeling - na de mondelinge behandeling op 23 september 2024.
1.2
Op 12 september 2024 heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank de zaak, met gesloten deuren, mondeling behandeld.
Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat;
- de oma;
- twee vertegenwoordigsters van de GI;
- een vertegenwoordigster van de Raad.
De vader is niet verschenen. Evenmin heeft hij gebruik gemaakt van de link om op
12 september 2024 via Teams deel te nemen aan de mondelinge behandeling.
1.3
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn in de gelegenheid gesteld om hun mening over het verzoek van de GI kenbaar te maken tijdens een kindgesprek. Zij hebben hiervan geen gebruik gemaakt.

2.De feiten

2.1
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] .
2.2
Bij beschikking van 19 december 2019 zijn [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] onder toezicht gesteld. Bij beschikking van 20 augustus 2021 is een machtiging tot uithuisplaatsing verleend van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] bij de oma (vz). Deze maatregelen zijn daarna steeds verlengd.
Laatstelijk, bij beschikking van 18 december 2023, heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] bij de oma verlengd tot 19 september 2024.
2.3
Op grond van voornoemde machtiging verblijven [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] thans bij de oma.

3.Het verzoek

3.1
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] in een voorziening voor pleegzorg, meer specifiek in het netwerkpleeggezin van de oma, te verlengen voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2
Daarnaast heeft de GI tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat het van belang is dat er ook uitsluitsel komt over het perspectief van de kinderen.

4.De standpunten

4.1
Ter onderbouwing van het verzoek voert de GI aan dat alle vier de kinderen in het afgelopen jaar traumatherapie hebben gehad en dit positief hebben afgerond. Desondanks wijzen alle vier de kinderen het contact met de moeder, in welke vorm ook, nog steeds volledig af. Dit terwijl de moeder in de afgelopen maanden in het belang van de kinderen juist een stapje terug heeft gedaan. Voor de GI is niet geheel duidelijk waarom de kinderen nog zo’n grote weerstand richting de moeder hebben. Zowel door de GI als door de traumatherapeuten wordt niet gezien dat de oma en/of de vader negatief over de moeder zouden spreken tegenover de kinderen. Wel zit er bij de kinderen nog veel ‘oude pijn’ en geven zij aan niet te zijn vergeten wat er in het verleden is gebeurd.
De GI wil in de komende periode verder werken aan het verminderen van de weerstand van de kinderen naar de moeder om tot herstel van het contact tussen de moeder en de kinderen te kunnen komen. Belangrijk daarbij is dat de kinderen positieve ervaringen met de moeder gaan opdoen. Daarnaast zal door middel van het opmaken van een levensverhaal van de moeder, dat de traumatherapeuten samen gaan oppakken met de moeder, ingezet gaan worden op het ontschuldigen van de moeder richting de kinderen. De bedoeling is dat in dit levensverhaal aan de kinderen ook duidelijkheid wordt gegeven over hun biologische vader. Bekend is dat de heer [de vader] niet de biologische vader is van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . Door de moeder zijn echter ook twijfels geuit over wie de biologische vader is van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] . Ten aanzien van alle vier de kinderen bestaat op dit moment dan ook onduidelijkheid over wie hun biologische vader is. Door de moeder zijn inmiddels de gegevens verstrekt van de potentiële vaders van alle vier de kinderen waarna bij de gemeente fondsen zijn aangevraagd ter vergoeding van de te verrichten DNA-onderzoeken. Deze onderzoeken moeten nog plaatsvinden.
Een verlenging van de ondertoezichtstelling van alle vier de kinderen wordt nodig geacht. Er is sprake van een vooruitgang in de samenwerking met de moeder. De moeder reageert op vragen van de GI, en zij zit samen met de GI en de oma in een Whatsapp groep. Dit verloopt over het algemeen goed en met de moeder vindt om de vier tot zes weken een evaluatie plaats, waarbij besproken wordt wat er in de afgelopen periode goed en minder goed is gegaan en waaraan nader gewerkt moet worden zoals bijvoorbeeld in de relatie tussen de moeder en de oma. Dit is een positieve ontwikkeling, maar dit neemt niet weg dat de doelen en ontwikkeltaken die in het kader van de ondertoezichtstelling zijn gesteld, nog niet dan wel onvoldoende zijn behaald. Daar komt bij dat met name bij [minderjarige 1] en [minderjarige 3] problematiek speelt, waarvoor de inzet van passende behandeling nodig is. Betrokkenheid van de GI is daarom nog nodig.
Omdat er tot op heden geen contact is tussen de moeder en de kinderen en bij de vader sprake is van wisselende verblijfplaatsen met een onstabiele financiële situatie, acht de GI ook een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk. Het perspectief van de kinderen ligt volgens de GI bovendien niet (meer) bij de ouders, maar bij de oma. De GI ziet zich hierin gesteund door de Raad, die begin van dit jaar onderzoek heeft gedaan naar de noodzaak van een gezagsbeëindigende maatregel ten aanzien van beide ouders. Door de Raad is in het onderzoeksrapport van 28 februari 2024 geconcludeerd dat een gezagsbeëindigende maatregel voor de kinderen vooralsnog niet nodig is omdat uit het onderzoek niet is gebleken dat de ouders vanwege hun gezagspositie de ontwikkeling van de kinderen in gevaar brengen. De aanvaardbare termijn, waarbinnen de ouders in staat worden geacht om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen weer op zich te nemen, is volgens de Raad wel verstreken. Daarbij heeft de Raad gesteld dat het belangrijk is dat aan de kinderen duidelijkheid wordt gegeven over hun toekomstperspectief; dat zij weten dat zij bij de oma zullen opgroeien en dat hun moeder niet langer aan hen zal trekken en hun grenzen zal respecteren. De stabiliteit van de kinderen moet worden bevestigd. Zij moeten tot rust komen in de opvoedsituatie van de oma, en niet langer worden belast met de vraag of zij hier mogen blijven van hun moeder. De GI volgt de Raad hierin en heeft hieromtrent een opvoedbesluit genomen. De kinderen verblijven al drie jaar bij de oma, die hen een veilige en stabiele opvoedsituatie biedt. Daarbij hoopt de GI dat met een bevestiging van het opvoedbesluit door de rechtbank bij de kinderen alsnog de ruimte gaat ontstaan tot contact met de moeder. Daardoor krijgen de kinderen de zekerheid dat zij bij de oma zullen opgroeien en dit zou de angst die mogelijk bij de kinderen speelt, namelijk dat zij bij een positieve reactie op de moeder terug geplaatst kunnen worden bij de moeder, weg kunnen halen.
4.2
Door en namens de moeder is naar voren gebracht dat zij onder de huidige omstandigheden moeite heeft met de perspectiefbepaling van de GI en het daarop gebaseerde opvoedbesluit. De Raad heeft in zijn raadsrapport van 28 februari 2024 verschillende doelen gesteld waaraan gewerkt moet worden, zoals het herstellen van het contact tussen de moeder en de kinderen en het tot stand brengen van een verbeterde samenwerking tussen de moeder en de oma. Hierop is tot op heden te weinig ingezet, waardoor deze doelen niet of nauwelijks zijn behaald.
De moeder heeft al een jaar geen contact gehad met de kinderen, zonder dat sprake is van een stip op de horizon. De kinderen wijzen vooralsnog alle contact met de moeder af, terwijl alle vier de kinderen traumatherapie hebben gehad. De moeder heeft, nadat gebleken was dat de kinderen last hadden van trauma’s waarvoor behandeling nodig was en vast zaten in hun loyaliteitsgevoelens richting de moeder enerzijds en de oma anderzijds, er mee ingestemd om tijdelijk geen contact te hebben met de kinderen. Daarmee heeft de moeder een stap terug gezet in het belang van de kinderen, echter dit blijkt tot op heden onvoldoende. Belangrijk is dat nader onderzocht gaat worden waar de weerstand van alle vier de kinderen vandaan komt. De moeder wil graag weer contact met haar kinderen en probeert hierin te doen wat in haar mogelijkheden ligt, zoals een cadeautje sturen wanneer een van de kinderen jarig is of geslaagd is voor een zwemdiploma. De moeder hoort hier vervolgens niets op; niet hoe de kinderen hebben gereageerd of een dankjewel. De moeder zou willen dat de oma het contact tussen haar en de kinderen meer zou stimuleren, maar in plaats daarvan heeft de moeder het idee dat de oma en/of de vader negatief over haar spreken richting dekinderen. De moeder betwijfelt of het opstellen van een levensverhaal, waarin de moeder ontschuldigd wordt richting de kinderen, afdoende zal zijn. De moeder wil echter alles doen wat in haar macht ligt om het contact met haar kinderen te herstellen en zal hier dan ook uiteraard haar medewerking aan verlenen.
Daarnaast ervaart de moeder geen fijne samenwerking met de GI en de oma. Zij mist veel in de communicatie, zowel vanuit de oma, de GI als de betrokken hulpverlening. Ook wordt de moeder onvoldoende geïnformeerd over de kinderen waardoor zij, als ouder met gezag, ook haar rol van ouder op afstand onvoldoende kan uitvoeren. De moeder vraagt aan de oma foto’s en filmpjes van de kinderen en ontvangt deze ook, zij het niet op de manier of de frequentie zoals zij dat graag zou willen.
De DNA-onderzoeken met betrekking tot alle vier de kinderen moeten nog plaatsvinden. De moeder hoopt dat op korte termijn duidelijkheid komt over wie de biologische vaders zijn van de kinderen, zodat dit in het levensverhaal kan worden meegenomen. Onduidelijk is of de oma nog steeds bereid is zorg te dragen voor alle vier de kinderen indien zou blijken dat ook de twee jongste kinderen [minderjarige 3] en [minderjarige 4] niet van haar zoon zouden zijn.
Gelet op het voorgaande spelen er volgens de moeder op dit moment nog vele onzekere factoren. Een perspectiefbepaling van alle vier de kinderen acht de moeder op dit moment daarom nog te vroeg. Bovendien zal de moeder moeite blijven houden met het accepteren van de plaatsing van de kinderen bij de oma, zolang er geen contact is tussen haar en de kinderen en de samenwerking tussen de moeder en de oma niet goed verloopt. Hierop dient komende periode nog nader ingezet te worden door de GI. Dit maakt dat de moeder, hoewel voldaan wordt aan de gronden voor een verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van alle vier de kinderen, de rechtbank verzoekt om beide maatregelen voor de duur van zes maanden toe te wijzen, onder aanhouding van het resterende deel. Over zes maanden zal nader beoordeeld moeten worden wat in het belang van de kinderen is en of tot perspectiefbepaling kan worden overgegaan.
4.3
De oma heeft aangevoerd dat zij samen met de moeder en de betrokken jeugdzorgwerkers van de GI in een Whatsapp groep zit. Het contact in deze Whatsapp groep verloopt goed. De oma geeft in de groep aan hoe het met de kinderen gaat en geeft antwoord op de vragen die aan haar worden gesteld. Het verbaast de oma dan ook dat de moeder de samenwerking met haar en de GI nog steeds als moeizaam ervaart. Indien de moeder fysiek contact met de oma zou wensen, dan staat de oma daarvoor open. De oma wil dat de moeder zich goed voelt. Zij wil echter ook dat de kinderen veilig zijn, dat is haar doel. De kinderen ervaren nog veel spanning en stress bij iedere toenadering van de moeder. De moeder stuurt de kinderen vanuit de beste bedoelingen cadeaus, maar dit vraagt wel het nodige van de kinderen. Rondom de verjaardagen van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] is sprake geweest van een verwisseling van cadeaus. Hierover zijn inmiddels goede afspraken gemaakt onder regie van de GI om een dergelijke situatie in de toekomst te voorkomen. De kinderen ervaren stilaan rust bij de oma. Er bestaat bij hen echter nog steeds onzekerheid over hun toekomstperspectief; het wel of niet blijvend kunnen wonen bij de oma. Volgens de oma dienen de kinderen hierover duidelijkheid te krijgen, temeer omdat dit een belangrijke bijdrage kan leveren aan het herstellen van het contact met de moeder. De kinderen staan open voor contact met de moeder, maar zijn daar op dit moment nog niet klaar voor. Indien uit de DNA-onderzoeken zou blijken dat haar zoon niet de biologische vader is van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] , heeft dit geen consequenties voor haar zorg aan de kinderen. Alle vier de kinderen zijn haar kleinkinderen ongeacht wie hun vader is.
4.4
De Raad heeft naar voren gebracht dat, zoals besproken op de voorgaande mondelinge behandeling in december 2023, een onderzoek heeft plaatsgevonden naar de noodzaak van een gezagsbeëindigende maatregel ten aanzien van beide ouders. Op basis van het verrichte onderzoek begin 2024 werden geen juridische gronden gezien die een gezagsbeëindiging van de ouders rechtvaardigen. Wel is tijdens dit onderzoek geconcludeerd dat sprake is van grote zorgen over het veilig opgroeien van de kinderen, waarbij er nog steeds sprake is van een ernstige bedreiging in de (sociaal) emotionele ontwikkeling van de kinderen. De ouders zijn niet in staat gebleken de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen en de aanvaardbare termijn voor alle vier de kinderen om onzekerheid te verdragen over waar zij verder zullen opgroeien is reeds verstreken. Daarbij is het door de GI genomen opvoedbesluit, namelijk dat het perspectief van de kinderen niet (meer) bij de ouders ligt maar bij de oma en dat daarom niet meer ingezet wordt op een terugplaatsing van de kinderen bij (een van de) ouders, door de Raad volledig onderschreven. In augustus 2024 heeft de Raad de zaak opnieuw bekeken en onderzocht naar aanleiding van een verzoek van de GI tot toetsing van een verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen na twee jaar. Tijdens dit onderzoek is gebleken dat de roep van de kinderen om duidelijkheid en zekerheid te krijgen over hun toekomstperspectief nog steeds heel groot is, en mogelijk zelfs nog groter dan in februari 2024. Het is het meest in het belang van de kinderen om op te groeien bij de oma, echter de kinderen lijken – ondanks het door de GI reeds genomen opvoedbesluit – nog steeds niet voldoende gerustgesteld te zijn over hun verblijf bij de oma. Dit belemmert hen in hun ontwikkeling. Geadviseerd wordt de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen met een jaar. Beide maatregelen dragen er aan bij dat het goed blijft gaan met de kinderen en de Raad onderschrijft hierin de onderbouwing die de GI geeft voor het verzoek aan de rechtbank. Met de GI hoopt de Raad dat met een bevestiging van het door de GI genomen opvoedbesluit door de rechtbank, bij de kinderen alsnog de ruimte gaat ontstaan tot contact met de moeder. Ook spreekt de Raad de hoop uit dat dit bij de moeder gaat leiden tot een acceptatie van de plaatsing van de kinderen bij de oma waardoor zij verdere stappen kan maken in de samenwerking met de oma.

5.De beoordeling

Juridisch kader
5.1
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255, eerste lid, van het BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, van het BW, in staat zijn te dragen.
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Op grond van artikel 1:265c, tweede lid, van het BW kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b, eerste lid, van het BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Mondelinge uitspraak
5.2
Tijdens de mondelinge behandeling van het verzoek heeft de rechtbank, met instemming van partijen, mondeling gedeeltelijk uitspraak gedaan. Aldus is het verzoek van de GI met betrekking tot de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg, meer specifiek in het netwerkpleeggezin van oma (vaderszijde), mondeling toegewezen voor de duur van een maand, tot uiterlijk
19 oktober 2024, gelet op de aflopende termijn van de huidige maatregelen, zijnde
19 september 2024, en de onmogelijkheid voor de rechtbank om voor die datum een gedegen schriftelijke uitspraak te doen. Aan alle wettelijke vereisten voor het (gedeeltelijk) toewijzen van het verzoek is naar het oordeel van de rechtbank voldaan. Deze beschikking is tot zover een schriftelijke vastlegging van die mondelinge beslissing. Besproken is dat de rechtbank zich voor 19 oktober 2024 zal buigen over het resterende verzoek van de GI tot het laten voortduren van de kinderbeschermingsmaatregelen en daarover schriftelijk uitspraak zal doen.
Schriftelijke uitspraak
5.3
De rechtbank ziet aanleiding om het resterende deel van het verzoek van de GI tot verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een voorziening voor pleegzorg, eveneens toe te wijzen. De rechtbank legt hieronder uit waarom zij deze beslissing neemt.
Verlenging ondertoezichtstelling
5.3.1
De rechtbank is van oordeel dat uit de voorliggende stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gebracht voldoende blijkt dat de gronden voor een ondertoezichtstelling zoals genoemd in artikel 1:255 van het BW nog aanwezig zijn.
Er zijn nog steeds forse zorgen over alle vier de kinderen, die ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd.
De kinderen hebben een zeer belast verleden, waarbij zij lange tijd getuige zijn geweest van huiselijk geweld tussen de ouders. Daarnaast zijn de kinderen ook zelf slachtoffer (geweest) van fysieke en verbale agressie (vanuit de moeder) en hebben zij meerdere verblijfsplekken gekend. Ten tijde van de plaatsing bij de oma lieten alle vier de kinderen veel zorgelijke signalen zien op het gebied van hechting en trauma. De kinderen hebben in het afgelopen jaar allemaal traumatherapie gehad, welke therapie zij positief hebben afgerond. Tot op heden lukt het de kinderen echter nog niet om het contact met de moeder aan te gaan. De weerstand van de kinderen naar de moeder is groot en elke toenadering van de moeder, zoals het sturen van een kaartje of het geven van een cadeautje aan de kinderen, leidt bij de kinderen tot stress en spanning.
Naast het werken aan herstelcontact tussen de moeder en de kinderen, is in de afgelopen periode ook ingezet op de samenwerkingsrelatie tussen de moeder en de GI en tussen de moeder en de oma. Hoewel de GI en de oma aangeven hierin een verbetering te merken, wordt dit op die manier niet ervaren door de moeder. De moeder geeft aan dat zij de onderlinge samenwerking nog steeds niet als prettig en fijn ervaart. Zij acht zich door de GI en de oma bovendien onvoldoende geïnformeerd om haar rol als ouder op afstand goed uit te kunnen voeren.
Op basis van het vorenstaande concludeert de rechtbank dat de doelen die in het kader van de ondertoezichtstelling zijn gesteld nog niet dan wel onvoldoende zijn behaald. Inzet van hulpverlening in het vrijwillig kader behoort bovendien nog niet tot de mogelijkheden. Hulp van de GI is nog nodig onder meer voor het voeren van regie in het kader van herstelcontact tussen de moeder en de kinderen alsook het (verder) werken aan een verbetering van de samenwerkingsrelatie tussen de moeder en de oma, en wel op zo’n manier dat de moeder zich meer gehoord en gezien voelt. Ook is het van belang dat nader wordt onderzocht wat de rol van de vader in het leven van de kinderen zou kunnen zijn; de kinderen hebben op dit moment weliswaar contact met de vader, maar de vader draagt geen dan wel slechts summier zorg voor de kinderen. Daarnaast is hulp van de GI nog nodig om de voor de kinderen noodzakelijk geachte hulpverlening te organiseren en te waarborgen. Gebleken is dat met name [minderjarige 1] en [minderjarige 3] meer hulpverlening en/of behandeling nodig hebben om voldoende tot ontwikkeling te kunnen komen.
Gezien de ernst van de problematiek en de stappen die nog gezet moeten worden, acht de rechtbank het nodig dat de GI voor langere tijd betrokken blijft. Daarnaast acht de rechtbank het van belang dat, gezien de kwetsbaarheid van alle vier de kinderen, goed zicht wordt gehouden op de ontwikkeling van de kinderen. Dit maakt dat de rechtbank een verlenging van de ondertoezichtstelling voor de resterende elf maanden nodig acht.
Verlenging machtiging tot uithuisplaatsing en perspectiefbesluit
5.3.2
Op basis van de voorliggende stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is de rechtbank (eveneens) gebleken dat de gronden voor de uithuisplaatsing van de alle vier de kinderen nog steeds aanwezig zijn. Een thuisplaatsing van de kinderen bij (een van) de ouders behoort, gezien de huidige omstandigheden, niet tot de mogelijkheden. Tussen de moeder en de kinderen bestaat geen contact en tussen de vader en de kinderen is het contact weliswaar goed echter draagt hij, onder andere in verband met zijn werk, niet de dagelijkse zorg voor de kinderen. Daar komt bij dat de vader wisselende verblijfplaatsen kent en dat bij hem sprake is van een onstabiele financiële situatie.
Daarbij is de rechtbank van oordeel dat het perspectief van de kinderen, overeenkomstig het door de GI genomen opvoedbesluit, niet meer bij (een van) de ouders ligt, maar bij de oma. Daartoe overweegt de rechtbank allereerst dat de wet niet voorziet in een zelfstandige rechtsingang waarin het door de GI genomen perspectiefbesluit als zodanig aan de rechter ter beoordeling kan worden voorgelegd. Uit het arrest van de Hoge Raad van 1 september 2023, bekend onder ECLI:NL:HR:2023:1148, volgt evenwel dat de rechter een perspectiefbesluit wel mag beoordelen in het kader van beslissingen, maatregelen en verzoeken die (mede) voortvloeien uit of samenhangen met het standpunt van de GI over het opvoedperspectief van het kind. Aangezien die situatie zich hier voordoet, is de rechtbank bevoegd om zich in het kader van het verzoek van de GI uit te laten over het perspectiefbesluit.
De rechtbank is in dit verband van oordeel dat de GI in redelijkheid, met inachtneming van het door de Raad verrichte onderzoek van begin van dit jaar, tot het perspectiefbesluit is gekomen. Met de GI en de Raad is de rechtbank van oordeel dat het in het belang van de kinderen is dat zij verder opgroeien bij de oma. Zoals hierboven al overwogen kennen de kinderen een zeer belast verleden met meerdere ingrijpende gebeurtenissen en veel onveiligheid en instabiliteit. Hierdoor hebben alle vier de kinderen trauma opgelopen. Beide ouders zijn niet in staat om de verantwoordelijkheid voor verzorging en opvoeding van de kinderen binnen een voor de kinderen aanvaardbare termijn te dragen. Bij de moeder wordt gezien dat zij onvoldoende in staat is (geweest) om aan te sluiten bij de behoeften en beleving van de kinderen. Daarbij lijkt de moeder onvoldoende inzicht te hebben in hoe onvoorspelbaar, onveilig en emotioneel belastend haar gedrag is (geweest) voor de kinderen. Het fysieke contact tussen de moeder en de kinderen is sinds de plaatsing van de kinderen bij de oma meerdere malen gestopt omdat de kinderen zich onveilig en angstig voelden in het contact met de moeder en tot op heden is het niet mogelijk geweest om dat contact te herstellen Ten aanzien van het gedrag van de vader naar de kinderen toe worden minder zorgen gezien; de kinderen hebben contact met de vader en zij ervaren dit als prettig. Gezien zijn persoonlijke situatie is de vader echter niet in staat de zorg voor de kinderen op zich te nemen en de rechtbank heeft, gezien de (hulpverlenings)geschiedenis, niet de verwachting dat hierin binnen afzienbare termijn verandering zal komen. Bovendien is het voor de kinderen zeer van belang dat zij duidelijkheid krijgen over hun perspectief. Ondanks het genomen opvoedbesluit door de GI, blijven de kinderen onzeker over waar zij zullen opgroeien. De angst om terug geplaatst te worden bij de moeder is daarbij groot. Dit belemmert hen mogelijk ook in het herstel van het contact met de moeder. De kinderen lijken bang om positieve geluiden te laten horen omdat zij vrezen dat ze dan terug moeten naar de moeder. De kinderen wonen inmiddels drie jaar bij de oma. De kinderen ervaren rust bij de oma, voelen zich hier fijn en geven aan graag bij de oma te willen blijven wonen. De oma biedt de kinderen veiligheid, warmte, structuur en duidelijkheid, hetgeen van belang is voor hun ontwikkeling. Gelet op het voorgaande kan de rechtbank er daarom mee in stemmen dat de GI niet meer inzet op een terugplaatsing van de kinderen bij (een van) de ouders. Een voortzetting van het verblijf bij de oma komt naar het oordeel van de rechtbank het meest tegemoet aan de belangen van de kinderen. In de door de moeder gestelde onzekere factoren, ziet de rechtbank voorts geen aanleiding om (nog) niet tot perspectiefbepaling over te gaan.
Ondanks dat de kinderen niet meer bij de ouders gaan wonen, blijven de ouders voor de kinderen belangrijk. Het is daarom goed dat het contact tussen de vader en de kinderen blijft doorlopen en dat tussen de moeder en de kinderen de mogelijkheden tot herstelcontact nader worden onderzocht en hierop, daar waar mogelijk, wordt ingezet. Daarbij spreekt de rechtbank voorts de hoop uit dat met de perspectiefbepaling van de kinderen bij de oma de moeder de plaatsing van de kinderen bij de oma kan gaan accepteren hetgeen mogelijk een positieve uitwerking gaat hebben op de samenwerkingsrelatie tussen de moeder en de oma. Verder acht de rechtbank het van belang dat komend jaar duidelijkheid gaat komen of de uitoefening van het gezag door de beide ouders in een vrijwillig kader kan plaatsvinden dan wel dat een gezagsbeëindigende maatregel ten aanzien van de ouders in het belang van de kinderen noodzakelijk is.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een voorziening voor pleegzorg, meer specifiek in het netwerkpleeggezin van de oma, noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, van het BW). Belangrijk is dat de plaatsing van de kinderen bij de oma wordt gewaarborgd. De kinderrechter zal het resterende deel van het verzoek van de GI dan ook toewijzen.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.3.3
De rechtbank zal, gelet op de aard van de maatregelen, de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.

6.De beslissing

De rechtbank:
Mondelinge uitspraak
6.1
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] met ingang van 19 september 2024 tot 19 oktober 2024;
6.2
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] in een voorziening voor pleegzorg, meer specifiek in het netwerkpleeggezin oma (vaderszijde), met ingang van 19 september 2024 tot 19 oktober 2024;
6.3
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.;
6.4
houdt het resterende deel van het verzoek van de GI aan en behoudt zich iedere verdere beslissing voor;
Schriftelijke uitspraak
6.5
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] met ingang van 19 oktober 2024 tot 19 september 2025;
6.6
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] in een voorziening voor pleegzorg, meer specifiek in het netwerkpleeggezin oma (vaderszijde), met ingang van 19 oktober 2024 tot 19 september 2025;
6.7
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2024, welke beschikking tevens bevat de schriftelijke vastlegging van de gegeven en in het openbaar uitgesproken mondelinge beslissing van 12 september 2024, door mrs. Jansen (voorzitter), De Graaf en Jurkovich, allen kinderrechters, in aanwezigheid van mr. Snatersen als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.