In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 februari 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Steenbergen beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, een twee-onder-een-kapwoning, vastgesteld op € 252.000 per 1 januari 2020. De belanghebbende was het niet eens met deze waardebepaling en stelde dat de waarde maximaal € 227.000 zou moeten zijn. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende onderbouwing had geleverd voor de vastgestelde waarde. De rechtbank concludeerde dat de waarde niet te hoog was vastgesteld en dat de heffingsambtenaar zijn verplichtingen op grond van de Wet WOZ had nageleefd.
Daarnaast heeft de rechtbank ook een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn toegewezen. De redelijke termijn voor de bezwaar- en beroepsfase bedraagt twee jaar, maar in dit geval was de termijn met ongeveer 12 maanden overschreden. De rechtbank heeft bepaald dat de belanghebbende recht heeft op een schadevergoeding van € 100, die moet worden betaald door zowel de heffingsambtenaar als de Staat der Nederlanden. De rechtbank heeft ook proceskosten vergoed aan de belanghebbende, die door de heffingsambtenaar en de Staat ieder voor de helft moeten worden vergoed. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.