ECLI:NL:RBZWB:2024:8309

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 december 2024
Publicatiedatum
5 december 2024
Zaaknummer
BRE 23/2187
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzuimboete wegens niet-tijdig indienen opgaaf ICP; beroep op avas

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 14 maart 2023. De inspecteur heeft over het tijdvak van 1 juli 2022 tot en met 30 september 2022 aan belanghebbende een verzuimboete van € 137 opgelegd wegens het niet-tijdig indienen van de opgaaf van intracommunautaire prestaties (opgaaf ICP). De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de verzuimboete ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 17 september 2024 op zitting behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende en de inspecteur aanwezig waren. De rechtbank heeft meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen, maar deze termijn niet gehaald en partijen later bericht dat de uitspraak zes weken later zou volgen.

De rechtbank beoordeelt of de verzuimboete terecht is opgelegd. Belanghebbende, ondernemer voor de omzetbelasting, heeft de opgaaf ICP over het derde kwartaal van 2022 niet tijdig ingediend. De inspecteur heeft hem verzocht om de opgaaf ICP in te dienen, maar omdat dit niet is gebeurd, is de verzuimboete opgelegd. Belanghebbende betwist de ontvangst van de herinneringsbrief, maar de rechtbank oordeelt dat deze stelling te laat is ingebracht en daarom niet in behandeling wordt genomen.

De rechtbank concludeert dat de verzuimboete terecht is opgelegd. Belanghebbende heeft niet aangetoond dat er sprake is van afwezigheid van alle schuld (avas). De rechtbank oordeelt dat het niet tijdig indienen van de opgaaf ICP voor rekening van belanghebbende komt, ook al heeft hij zijn administratie uitbesteed aan een gemachtigde. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de verzuimboete in stand blijft en belanghebbende geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/2187

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 december 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 14 maart 2023.
1.1.
De inspecteur heeft over het tijdvak van 1 juli 2022 tot en met 30 september 2022 (derde kwartaal van 2022) aan belanghebbende een verzuimboete van € 137 opgelegd wegens het niet-tijdig indienen van de opgaaf van intracommunautaire prestaties (opgaaf ICP [1] ).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de verzuimboete ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 17 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en namens de inspecteur, mr. [inspecteur]. Van hetgeen ter zitting is besproken is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan de rechtbank gelijktijdig met deze uitspraak een afschrift naar partijen zal verzenden.
1.4.
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht zes weken later uitspraak te doen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de verzuimboete terecht en niet tot een te hoog bedrag aan belanghebbende is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat de verzuimboete terecht en niet tot een te hoog bedrag aan belanghebbende is opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende is ondernemer voor de omzetbelasting. In zijn aangifte over het derde kwartaal van 2022 heeft hij leveringen van goederen naar en verrichtingen van diensten aan ondernemers in landen van de EU (intracommunautaire prestaties, hierna ICP) vermeld (rubriek 3b). Hij heeft over dit tijdvak niet voor de uiterste termijn (31 oktober 2022) een opgaaf ICP ingediend.
3.1.
Bij brief van 19 november 2022 (de herinneringsbrief) heeft de inspecteur belanghebbende verzocht om uiterlijk op 8 december 2022 alsnog een opgaaf ICP over het derde kwartaal van 2022 in te dienen.
3.2.
Omdat belanghebbende op 8 december 2022 de opgaaf ICP nog niet had ingediend, heeft de inspecteur de verzuimboete aan hem opgelegd.

Vooraf

4. Ter zitting heeft belanghebbende de ontvangst van de herinneringsbrief betwist.
4.1.
Doordat belanghebbende deze stelling pas in een zo laat stadium heeft ingebracht, heeft de inspecteur er niet adequaat op kunnen reageren. Belanghebbende heeft niet gemotiveerd waarom hij die stelling niet eerder heeft ingebracht. Daarom acht de rechtbank het innemen van deze stelling in een zo laat stadium in strijd met de goede procesorde. De rechtbank zal die stelling daarom niet in behandeling nemen.

Motivering

5. Op grond van artikel 40, eerste lid, Wet OB vormt het niet of niet tijdig indienen van een opgaaf ICP een verzuim ter zake waarvan de inspecteur de belastingplichtige een boete kan opleggen.
5.1.
Vast staat dat belanghebbende de opgaaf ICP over het derde kwartaal van 2022, ook na herinnering door de inspecteur [2] , niet tijdig heeft ingediend en dat sprake is van een eerste verzuim. In beginsel kan de inspecteur dan een boete van € 137 [3] opleggen, zoals hij heeft gedaan. Voor het opleggen van een verzuimboete is geen opzet of grove schuld vereist. Alleen in het geval van afwezigheid van alle schuld (avas) wordt geen verzuimboete opgelegd.
5.2.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de verzuimboete ten onrechte aan hem is opgelegd, omdat hij wegens vakantie niet in de gelegenheid was de herinneringsbrief tijdig door te sturen aan de gemachtigde die voor hem zijn volledige administratie verzorgt. Hij hoefde die herinneringsbrief ook niet te verwachten, omdat hij erop mocht vertrouwen dat de gemachtigde de opgaaf ICP tijdig had ingediend. Volgens belanghebbende is daarom sprake van avas.
5.3.
De inspecteur stelt dat hij de herinneringsbrief heeft verzonden naar het in het systeem geregistreerde toezendadres, het woonadres van belanghebbende. Dat toezendadres is een keuze van belanghebbende zelf geweest. De gevolgen daarvan moeten dan ook voor zijn rekening komen, aldus de inspecteur.
5.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van avas.
5.4.1.
De omstandigheid dat belanghebbende door zijn vakantie de herinneringsbrief niet tijdig heeft kunnen doorsturen, dient voor rekening van belanghebbende te komen. De inspecteur heeft deze brief correct verstuurd aan het verplichte toezendadres van belanghebbende. Het had op de weg van belanghebbende gelegen om er zorg voor te dragen dat zakelijke post tijdens zijn vakantie werd doorgestuurd.
5.4.2.
De omstandigheid dat belanghebbende zijn administratie en dus ook de indiening van de opgaaf ICP volledig heeft uitbesteed aan de gemachtigde, maakt evenmin dat sprake is van avas. Van avas is sprake indien belanghebbende alle zorg heeft betracht die in de gegeven omstandigheden van hem mag worden verwacht om het verzuim te voorkomen. [4] Het enkele inschakelen van een gemachtigde maakt naar het oordeel van de rechtbank nog niet dat belanghebbende de vereiste zorg heeft betracht. Het had immers ook op de weg van belanghebbende gelegen er voor te zorgen dat de post van de belastingdienst tijdig naar die gemachtigde werd doorgestuurd.
5.5.
De inspecteur heeft de boete dan ook terecht opgelegd. De rechtbank acht de boete ook passend en geboden.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de verzuimboete in stand blijft. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, in aanwezigheid van mr. J.H.M. van Ooijen, griffier, op 4 december 2024. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Zie artikel 37a Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB).
2.Paragraaf 31b, eerste lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB).
3.Artikel 40 Wet OB in samenhang met paragraaf 31b BBBB.
4.Vgl. Hoge Raad 15 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7184.