In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 december 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, een geschakelde twee-onder-één-kapwoning, vastgesteld op € 424.000 per 1 januari 2022. Belanghebbende, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling en stelde dat de waarde maximaal € 400.000 zou moeten zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar niet aan zijn bewijslast heeft voldaan, omdat hij geen inhoudelijk verweerschrift had ingediend en niet aanwezig was op de zitting. De rechtbank concludeert dat de referentiewoning die door de heffingsambtenaar is gebruikt, voldoende vergelijkbaar is met de woning van belanghebbende. Echter, de rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar onvoldoende rekening heeft gehouden met de verschillen in onderhoudsniveau en duurzaamheid van de woning. Uiteindelijk komt de rechtbank tot de conclusie dat de waarde van de woning schattenderwijs op € 419.000 moet worden vastgesteld. Het beroep van belanghebbende wordt gegrond verklaard, de waardebeschikking en de aanslag OZB worden verlaagd, en de heffingsambtenaar wordt veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan belanghebbende.