In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 december 2024, wordt de zaak behandeld van een belanghebbende die in beroep gaat tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst. De inspecteur had navorderingsaanslagen opgelegd voor de jaren 2018 en 2019, waarbij aanzienlijke bedragen aan belastingen en boetes in het geding zijn. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur terecht de navorderingsaanslagen heeft opgelegd en of de boetebeschikkingen gerechtvaardigd zijn. De rechtbank komt tot de conclusie dat de inspecteur de navorderingsaanslagen terecht heeft opgelegd, maar dat de boetebeschikkingen moeten worden verminderd. De rechtbank oordeelt dat de belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan, omdat hij aanzienlijke inkomsten uit hennepteelt niet heeft aangegeven. De rechtbank stelt vast dat de inspecteur op basis van een vermogensvergelijking aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van niet-aangegeven inkomen. De rechtbank vermindert de opgelegde boetes tot € 6.300 per boete, rekening houdend met de financiële omstandigheden van de belanghebbende en de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De rechtbank verklaart de beroepen tegen de navorderingsaanslagen ongegrond, maar de beroepen tegen de boetes gegrond, waardoor de inspecteur het griffierecht en proceskosten moet vergoeden aan de belanghebbende.