ECLI:NL:RBZWB:2024:8193

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 november 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
BRE 23/2310
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om proceskostenvergoeding en schadevergoeding na intrekking van beroep tegen aanslag gemeentelijke heffingen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 november 2024, wordt het verzoek van verzoekster beoordeeld om de invorderingsambtenaar te veroordelen tot vergoeding van proceskosten en/of schade. Verzoekster had eerder haar beroep ingetrokken tegen de uitspraak op bezwaar van de invorderingsambtenaar, die op 31 maart 2023 had geoordeeld dat de aanmaningskosten terecht waren opgelegd. De invorderingsambtenaar had op 22 oktober 2024 meegedeeld dat de aanslag gemeentelijke heffingen 2022 inclusief de invorderingskosten oninbaar was verklaard, wat leidde tot de intrekking van het beroep door verzoekster. De rechtbank heeft de invorderingsambtenaar de gelegenheid gegeven om te reageren op het verzoek om vergoeding, maar deze zag geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding of schadevergoeding.

De rechtbank overweegt dat verzoekster veel stress en spanning ervaart door persoonlijke omstandigheden, maar dat dit niet leidt tot een toewijzing van het verzoek. De rechtbank legt uit dat de beoordeling van verzoeken om proceskostenvergoeding en schadevergoeding aan juridische uitgangspunten is gebonden. Verzoekster vraagt een financiële tegemoetkoming van € 2.100 ter compensatie van de ondervonden stress en tijdsinvestering, die zij schat op 170 uur over de periode van 2022 tot en met 2024. De rechtbank concludeert dat de invorderingsambtenaar niet aan verzoekster is tegemoetgekomen, omdat de aanmaningskosten terecht waren opgelegd en het oninbaar verklaren van de aanslag geen tegemoetkoming inhoudt.

Daarnaast wordt in de uitspraak ingegaan op de mogelijkheid van schadevergoeding op basis van onrechtmatige besluiten. De rechtbank stelt vast dat er geen sprake is van een onrechtmatig besluit, aangezien de aanmaningskosten terecht waren opgelegd. Ook het verzoek om schadevergoeding wegens de lange duur van de procedure wordt afgewezen, omdat de redelijke termijn niet is overschreden. De rechtbank wijst zowel het verzoek om proceskostenvergoeding als het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/2310

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 november 2024 in de zaak tussen

[verzoekster], uit [plaats], verzoekster

en
de invorderingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant (gemeente Roosendaal).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het verzoek van verzoekster om een veroordeling van de invorderingsambtenaar tot vergoeding van proceskosten en/of schade. Verzoekster heeft dit verzoek gedaan bij de intrekking van haar beroep tegen de uitspraak op bezwaar van de invorderingsambtenaar van 31 maart 2023. Zij heeft het beroep ingetrokken omdat de invorderingsambtenaar op 22 oktober 2024 heeft meegedeeld dat de aanslag gemeentelijke heffingen 2022 inclusief de invorderingskosten oninbaar zijn verklaard.
1.1.
De rechtbank heeft de invorderingsambtenaar in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van proceskosten en/of schade. De invorderingsambtenaar heeft de rechtbank meegedeeld geen aanleiding te zien voor een proceskostenvergoeding en/of een schadevergoeding.
1.2.
De rechtbank doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling en schadevergoeding. [1]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank stelt het volgende voorop. Het staat volstrekt buiten kijf dat verzoekster enorm veel stress en spanning ervaart door verschillende situaties in haar leven die in sommige gevallen al jaren spelen. Verzoekster heeft dat indringend duidelijk gemaakt tijdens de mondelinge behandeling van het – nu ingetrokken – beroep. De rechtbank heeft gezien en gehoord wat dit met verzoekster doet.
2.1.
Echter, de rechtbank dient het verzoek tot proceskostenvergoeding en/of schadevergoeding te beoordelen aan de hand van de juridische uitgangspunten die op dergelijke verzoeken van toepassing zijn. Oordelend naar deze uitgangspunten, heeft de rechtbank geen andere optie dan het verzoek om proceskostenveroordeling en/of schadevergoeding af te wijzen. Zij legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Wat verzoekt verzoekster?
3. Verzoekster verzoekt een financiële tegemoetkoming van € 2.100 ter compensatie van de ondervonden stress en tijdsinvestering. De tijdsinvestering ziet volgens verzoekster op communicatie, voorbereiding, volgen van procedures, verzamelen van documenten, zoeken naar een advocaat en schrijven van bezwaarschriften, en is geschat op 170 uur over de periode van 2022 tot en met 2024. Daarnaast heeft de onzekerheid en omvang van de zaak volgens verzoekster geleid tot stress en ongemak, wat een nadelige invloed had op haar dagelijks functioneren.
Wanneer wordt een bestuursorgaan in de proceskosten veroordeeld?
4. Als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de bestuursrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [2]
Is de invorderingsambtenaar aan verzoekster tegemoetgekomen?
4.1.
Op 4 april 2023 heeft verzoekster beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar waarin het bezwaar van verzoekster tegen de opgelegde aanmaningskosten ongegrond is verklaard. De invorderingsambtenaar heeft op 22 oktober 2024 de aanslag gemeentelijke heffingen 2022 inclusief de invorderingskosten oninbaar verklaard.
4.2.
Van tegemoetkomen aan het beroep is in een geval als dit sprake als de invorderingsambtenaar het besluit tot oplegging van de aanmaningskosten intrekt of als de rechtbank vaststelt dat de aanmaningskosten ten onrechte zijn opgelegd en moeten worden vernietigd. Dit is niet het geval. De aanmaningskosten waren terecht opgelegd. Het oninbaar verklaren betekent dat verzoekster de aanslag en de aanmaningskosten niet meer hoeft te betalen. Daarmee is echter geen sprake van een tegemoetkoming aan het beroep van verzoekster. De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van proceskosten daarom als kennelijk ongegrond af.
Heeft verzoekster recht op schadevergoeding?
4.3.
In artikel 8:88 van de Awb is bepaald dat de bestuursrechter, in het geval sprake is van een onrechtmatig besluit van een bestuursorgaan, bevoegd is te beslissen op het verzoek om een schadevergoeding.
4.4.
De rechtbank heeft hiervoor al benoemd dat de aanmaningskosten terecht waren opgelegd. Van een onrechtmatig besluit is dan geen sprake. Daaruit volgt dat de rechtbank niet bevoegd is te beslissen op een verzoek om schadevergoeding.
4.5.
Voor zover verzoekster een beroep doet op vergoeding van immateriële schade als gevolg van de lange duur van de procedure, geldt het volgende. De redelijke behandeltermijn voor de bezwaar- en beroepsfase in eerste aanleg bedraagt een periode van twee jaar, te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift. De invorderingsambtenaar heeft het bezwaarschrift van verzoekster ontvangen op 28 maart 2023. De rechtbank doet uitspraak op 29 november 2024. De redelijke termijn is dus niet overschreden. Het verzoek om schadevergoeding wordt daarom eveneens als kennelijk ongegrond afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E. de Boer, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 november 2024.
De rechter is niet in de gelegenheid om deze uitspraak te ondertekenen.
griffier
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, in samenhang met artikel 8:75a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit volgt uit artikel 8:75a van de Awb en is nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).