ECLI:NL:RBZWB:2024:8185

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 november 2024
Publicatiedatum
29 november 2024
Zaaknummer
23/10518
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Breda, die op 12 oktober 2023 een naheffingsaanslag parkeerbelasting had opgelegd. De naheffingsaanslag, oorspronkelijk vastgesteld op € 59,25, werd later verlaagd naar € 54,25. De rechtbank heeft vastgesteld dat de auto van belanghebbende op 24 juli 2023 om 11:08 uur geparkeerd stond op een locatie waar parkeerbelasting verschuldigd was, maar dat belanghebbende zich via een parkeerapp had aangemeld voor de verkeerde parkeerzone. De rechtbank oordeelt dat het beroep van belanghebbende niet slaagt, omdat het voor de verschuldigdheid van de parkeerbelasting niet relevant is of belanghebbende opzettelijk of per ongeluk geen parkeerbelasting heeft voldaan. De rechtbank benadrukt dat het de verantwoordelijkheid van de weggebruiker is om zich op de hoogte te stellen van het parkeerregime en dat de heffingsambtenaar terecht de naheffingsaanslag heeft opgelegd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de naheffingsaanslag gehandhaafd blijft.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/10518

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 november 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Breda, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 12 oktober 2023.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting met [aanslagnummer] opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek van 26 november 2024 gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Feiten

2. De auto met [kenteken] stond op 24 juli 2023 omstreeks 11:08 uur geparkeerd aan de [straat] te [plaats]. Tijdens een controle op voornoemde datum en tijd is door parkeercontroleurs geconstateerd dat geen parkeerbelasting was voldaan.
2.1.
Naar aanleiding van de constatering dat geen parkeerbelasting was voldaan, is aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 59,25 bestaande uit een bedrag aan belasting van € 1,50 en € 57,75 aan kosten van de naheffingsaanslag.
2.2.
Bij brief van 19 september 2023 aan belanghebbende heeft de heffingsambtenaar de bovenstaand genoemde opgelegde naheffingsaanslag met € 5,00 verlaagd, omdat een onjuist bedrag was opgenomen. De naheffingsaanslag na verlaging bedraagt in totaal € 54,25 bestaande uit een bedrag aan belasting van € 1,50 en € 54,25 aan kosten van de naheffingsaanslag.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar terecht aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
4. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van belanghebbende niet en is de aanslag parkeerbelasting terecht opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader van de rechtbank
5. Op grond van artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet en het gelijkluidende artikel 1, aanhef en onder a, van de Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen 2023 (de Verordening) wordt onder parkeren verstaan: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.
5.1.
Volgens artikel 8 van de Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen 2023 en artikel 1 van het Aanwijzingsbesluit parkeerbelastingen [plaats] 2023 is de locatie [straat] te [plaats] door het college van burgemeester en wethouders aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd.
Gronden belanghebbende
6. Belanghebbende stelt dat de naheffingsaanslag ten onrechte aan haar is opgelegd. Belanghebbende heeft via de parkeerapp de auto aangemeld voor de verkeerde parkeerzone, zijnde [zone 1]. Dat belanghebbende parkeerbelasting heeft voldaan voor de verkeerde zone is te wijten aan de onoverzichtelijke situatie ter plekke.
Is de naheffingsaanslag terecht opgelegd?
7. Niet in geschil is dat op de locatie waar de auto geparkeerd stond tegen betaling van parkeerbelasting geparkeerd mag worden en dat er ook feitelijk sprake is geweest van parkeren. [1] Dat belanghebbende zich via de parkeerapp voor de foutieve parkeerzone heeft aangemeld en voor deze (onjuiste) zone feitelijk wel parkeerbelasting heeft voldaan is evenmin in geschil. De rechtbank oordeelt als volgt.
8. De rechtbank stelt voorop dat de parkeerbelasting een objectieve belasting is, waarbij opzet, schuld of intentie geen rol spelen. Dat betekent dat het voor de verschuldigdheid van de parkeerbelasting niet relevant is of belanghebbende al dan niet bewust geen parkeerbelasting heeft voldaan. Het enkele feit dat geen of te weinig parkeerbelasting is betaald, is in beginsel voldoende om tot oplegging van een naheffingsaanslag parkeerbelasting over te gaan. Uit vaste rechtspraak volgt dat van een weggebruiker mag worden verwacht dat hij zichzelf op de hoogte stelt van het parkeerregime dat op de parkeerlocatie van toepassing is. Deze onderzoeksplicht is ook van toepassing indien gebruik wordt gemaakt van een parkeerapp. [2]
8.1.
De rechtbank stelt vast dat belanghebbende via de parkeerapp parkeerbelasting heeft voldaan voor de zone met nummer [zone 1]. Tussen partijen staat niet ter discussie dat de parkeerbelasting voor de zone waar belanghebbende daadwerkelijk geparkeerd stond, zijnde [zone 2], hoger is dan van de zone welke belanghebbende in de parkeerapp had geselecteerd. In de [zone 1] geldt namelijk voor het eerste kwartier gratis parkeren. Belanghebbende heeft dus te weinig parkeerbelasting betaald. De rechtbank is van oordeel dat dit voor risico van belanghebbende moet blijven. Het lag namelijk op de weg van belanghebbende om voorafgaande of bij aanvang van het parkeren te onderzoeken of betaald parkeren geldt en binnen welke zone zij parkeerde. Belanghebbende heeft dit niet of onvoldoende gedaan en daardoor de verkeerde zone geselecteerd. Hoewel de rechtbank niet twijfelt aan de goede intenties van belanghebbende, kan haar standpunt niet leiden tot vernietiging van de naheffingsaanslag.
9. Ook de omstandigheid dát is betaald maakt het voorgaande niet anders. Op de gemeente rust geen plicht om betalingen te verrekenen. Op de daaraan impliciet gekoppelde vraag of dat redelijk is, kan de rechter geen antwoord geven. Immers, de redelijkheid der wet kan niet ter toetsing aan de rechter worden voorgelegd. [3]
10. In het geval van belanghebbende betekent dit naar het oordeel van de rechtbank dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat zij geloofwaardig acht dat belanghebbende de parkeerbelasting wilde voldoen, maar de intentie van belanghebbende is gelet op het objectieve karakter van de belasting niet van belang. [4]

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd en gehandhaafd blijft.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van M.M.I. Saris, griffier, op 29 november 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 8 van de Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen 2023 en artikel 1 van het Aanwijzingsbesluit parkeerbelastingen [plaats] 2023.
2.Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch 2 juni 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:2248.
3.Artikel 120 van de Grondwet.
4.Rechtbank Amsterdam 17 maart 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1282.