ECLI:NL:RBZWB:2024:8176

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 november 2024
Publicatiedatum
29 november 2024
Zaaknummer
RK 24-016435
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van kosten rechtsbijstand na intrekking klaagschriftprocedure

Op 19 november 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda uitspraak gedaan in een verzoek op grond van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Het verzoek werd ingediend door de verzoeker, vertegenwoordigd door mr. J.H.E.M. Kersemaekers, advocaat te Breda. De verzoeker had een vergoeding aangevraagd voor kosten van rechtsbijstand in verband met een klaagschriftprocedure die was ingetrokken na een last tot teruggave van inbeslaggenomen goederen door de officier van justitie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker ontvankelijk is in zijn verzoek, aangezien het verzoekschrift tijdig na de intrekking van het klaagschrift is ingediend.

De rechtbank heeft de argumenten van de advocaat van de verzoeker gehoord, die stelde dat de tijd die nodig was voor de praktische afwikkeling van het beslag aanzienlijk was en dat dit een bijzondere omstandigheid vormde die een afwijking van de standaardvergoeding rechtvaardigde. De officier van justitie, mr. M. Nieuwenhuis, heeft echter betoogd dat de vergoeding gematigd moest worden tot 30 minuten, wat resulteerde in een lagere toewijzing van de kosten.

Na beoordeling van de ingediende stukken en de toelichting in raadkamer, heeft de rechtbank geoordeeld dat er inderdaad sprake was van uitzonderlijke omstandigheden die extra werkzaamheden rechtvaardigden. De rechtbank heeft de kosten van rechtsbijstand, die door de verzoeker zijn aangevraagd, als voldoende onderbouwd beschouwd en heeft het verzoek tot vergoeding van € 2.729,60 toegewezen. De beslissing is genomen door mr. J.C. Gillesse, rechter, en is op dezelfde dag openbaar uitgesproken. Tegen deze beslissing staat hoger beroep open voor zowel het Openbaar Ministerie als de verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats Breda
raadkamernummer : 24-016435
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het verzoek op grond van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker] ,
geboren op [datum] 1984,
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. J.H.E.M. Kersemaekers advocaat te Breda, (Postbus 4650, 4803 ER Breda),
hierna te noemen: de verzoeker.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het op 1 juli 2024 bij de griffie ingediende verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 2.049,60, voor vergoeding van kosten rechtsbijstand;
  • € 340,00 als forfaitaire vergoeding voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift dan wel € 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
  • het klaagschrift dat is ingediend op 3 april 2024;
  • de beslissing van het Openbaar Ministerie van 26 juni 2024 tot teruggave van de inbeslaggenomen goederen;
  • de schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie;
  • de overige stukken in het raadkamerdossier.
Op 5 november 2024 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie mr. M. Nieuwenhuis en mr. J.H.E.M. Kersemaekers als gemachtigd advocaat van verzoeker, gehoord.
Verzoeker is behoorlijk opgeroepen, maar niet bij de behandeling van het verzoek verschenen.
De advocaat van verzoeker heeft aangevoerd dat bij uitblijven van teruggave van de onder verzoeker inbeslaggenomen goederen een klaagschrift is ingediend. Dit klaagschrift is ingetrokken, nadat door de officier van justitie een last tot teruggave is gegeven. Na deze last tot teruggave is de advocaat door de politie benaderd om het praktisch afwikkelen van het beslag vorm te geven en de feitelijke teruggave te bespoedigen. Dit heeft veel tijd extra gekost. Volgens de advocaat is dit een bijzondere omstandigheid die maakt dat er afgeweken kan worden van de standaard vergoeding van 30 minuten na een gegeven last tot teruggave.
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie en zich op het standpunt gesteld dat de tijd die na de last tot teruggave op 11 juni 2024 in rekening is gebracht gematigd dient te worden tot 30 minuten en dat het verzoek toewijsbaar is tot een bedrag van € 1.453,61. Hij ziet in de nadere toelichting van de advocaat in raadkamer geen aanleiding om het verzoek geheel toe te wijzen.

2.De beoordeling

Artikel 530 Sv vermeldt niet de mogelijkheid om een verzoek tot toekenning van kosten rechtsbijstand die zijn gemaakt in het kader van een klaagschriftprocedure op grond van artikel 552a Sv. De Hoge Raad heeft echter in zijn uitspraak van 16 juni 2020 [1] geoordeeld dat een redelijke uitleg van de wet maakt dat ook vergoeding van de kosten volgend uit een klaagschriftprocedure op grond van artikel 530 Sv verzocht kan worden. Het gaat hierbij om klaagschriftprocedures die geëindigd zijn met een last tot teruggave. In deze zaak is het klaagschrift van verzoeker ingetrokken, omdat er door de officier van justitie een last tot teruggave is gegeven.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen, nu de klaagschriftprocedure die ten grondslag ligt aan de verzochte kosten rechtsbijstand bij deze rechtbank aanhangig is geweest.
De rechtbank stelt vast dat het verzoekschrift door verzoeker zelf is ondertekend en tijdig na de intrekking van het klaagschrift is ingediend. Verzoeker is dan ook ontvankelijk in het verzoek.
Op grond van artikel 530 Sv kan een vergoeding voor de kosten van een raadsman worden toegekend, tenzij de raadsman was toegevoegd.
Verzoeker heeft verzocht om een vergoeding van kosten van rechtsbijstand ter grootte van
€ 2.049,60, welke kosten mede zien op werkzaamheden die zijn verricht na de datum van sepot.
Het is evident dat advocaten na het verkrijgen van een last tot teruggave nog handelingen moeten verrichten om een procedure af te sluiten. Hieronder vallen altijd het informeren van de cliënt en het sluiten van het dossier. Wanneer er sprake is van het intrekken van een klaagschrift valt hieronder ook het verkrijgen van toestemming van de cliënt voor de intrekking en het informeren van de rechtbank over deze intrekking. In beginsel wordt tot uitgangspunt genomen dat een tijdsbesteding van 30 minuten als billijk kan worden aangemerkt voor deze nakosten. Bij de bepaling van dit uitgangspunt is rekening gehouden met de informatie uit urenspecificaties. Het is echter mogelijk dat zich na het geven van de last tot teruggave uitzonderlijke situaties voordoen waardoor er extra kosten worden gemaakt. De rechtbank verwacht van verzoekers dat zij in dat geval toelichten en onderbouwen waarom het billijk is om deze extra kosten toe te wijzen. In dit geval is de rechtbank, gelet op de toelichting door de advocaat in raadkamer, van oordeel dat er sprake was van een uitzonderlijke situatie waardoor er extra werkzaamheden zijn verricht. De rechtbank merkt op dat indien een dergelijke uitzonderlijke situatie al in het verzoekschrift wordt onderbouwd in voorkomende gevallen de zaak bij akkoord van de officier van justitie in beginsel schriftelijk kan worden afgedaan. De rechtbank acht de kosten die hiervoor in rekening zijn gebracht voldoende onderbouwd en toewijsbaar en zal het verzochte bedrag van
€ 2.049,60, dan ook toewijzen.
Voor de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van het verzoekschrift in raadkamer wordt het forfaitaire bedrag van
€ 680,00toegekend.

3.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding ex artikel 530 Sv toe tot een bedrag van
€ 2.729,60, bestaande uit:
- € 2.049,60 aan kosten van rechtsbijstand;
- € 680,00 de kosten verbonden aan de indiening en behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
bepaalt dat een bedrag van
€ 2.729,60zal worden overgemaakt op [rekeningnummer] ten name van Stichting Beheer Derdengelden TDNL Strafrechtadvocaten, onder vermelding van “ [verzoeker] /OM vergoeding”.
Deze beslissing is op 19 november 2024 genomen door mr. J.C. Gillesse, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S.H.M.R. Chevalier-Verbunt, griffier, en is uitgesproken op de openbare zitting van 19 november 2024.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van de beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.