ECLI:NL:RBZWB:2024:817

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 februari 2024
Publicatiedatum
12 februari 2024
Zaaknummer
02-068261-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het vervoeren van amfetamineolie met gevangenisstraf en voorwaardelijke straf

Op 14 februari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het vervoeren van ongeveer 29 liter amfetamineolie. De verdachte, geboren in 2001, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. T. Kocabas. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 31 januari 2024, waarbij de officier van justitie, mr. L.J. den Braber, de beschuldigingen uiteenzette. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk vervoeren van amfetamineolie, wat een overtreding van de Opiumwet inhoudt.

De rechtbank oordeelde dat de doorzoeking van de auto van de verdachte rechtmatig was, ondanks de verdediging die stelde dat er geen reden was voor de doorzoeking. De rechtbank vond de verklaring van de verdachte over de oorsprong van de jerrycans en de fles met amfetamineolie ongeloofwaardig. De rechtbank achtte het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de amfetamineolie in de auto. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van het feit, en besloot dat de gevangenisstraf passend was. De tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht, werd in mindering gebracht op de opgelegde straf.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/068261-23
vonnis van de meervoudige kamer van 14 februari 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2001 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsman mr. T. Kocabas, advocaat te Zoetermeer.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 31 januari 2024, waarbij de officier van justitie, mr. L.J. den Braber, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte ongeveer 29 liter amfetamineolie heeft vervoerd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte ongeveer 29 liter amfetamineolie heeft vervoerd. Zij baseert zich daarbij op de bevindingen van de politie over de amfetamineolie die in de auto van verdachte is aangetroffen en de rapporten van het NFI. De officier van justitie acht de verklaring van verdachte niet verifieerbaar en bovendien ongeloofwaardig. Zij acht het buitengewoon onaannemelijk dat iemand 29 liter amfetamineolie, dat een aanzienlijke straatwaarde vertegenwoordigt, laat vervoeren door een volstrekt onwetende. Dit brengt immers onnodige risico’s mee.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het ten laste gelegde feit. Er was geen sprake van een redelijk vermoeden van schuld toen de auto werd doorzocht. Anders dan in het proces-verbaal van bevindingen is opgenomen, was er geen sprake van een sterke hennepgeur. Bovendien is het feitelijk onmogelijk om vanuit de buitenzijde van de auto in de kofferbak te kijken. De doorzoeking was daarmee onrechtmatig. De verdediging is van mening dat al hetgeen is gevolgd op deze onrechtmatige doorzoeking moet worden uitgesloten van het bewijs. De overige bewijsmiddelen die zich in het dossier bevinden zijn onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen en verdachte dient daarom te worden vrijgesproken. Ook indien er geen bewijsuitsluiting volgt, moet verdachte worden vrijgesproken, omdat niet kan worden bewezen dat verdachte wetenschap had van en beschikkingsmacht had over de in de auto aangetroffen amfetamineolie. De drugs zaten verstopt in jerrycans en een fles, die in bigshoppers in de kofferbak stonden. Deze spullen waren niet van hem, maar van zijn neef die een schoonmaakbedrijf heeft. Verdachte ging er dan ook vanuit dat er schoonmaakmiddelen in de jerrycans en fles zaten. Er zitten bovendien geen vingerafdrukken van hem op de jerrycans en fles.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De (on)rechtmatigheid van de doorzoeking van de autoDe rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) zoals door de verdediging is betoogd. De officier van justitie heeft daarover naar voren gebracht dat zij geen reden heeft om te twijfelen aan hetgeen de verbalisanten op ambtseed of -belofte over de doorzoeking van de auto hebben gerapporteerd. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Uit het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van 8 maart 2023, opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , blijkt dat de verbalisanten de auto van verdachte een volgteken hebben gegeven om een voertuigcontrole uit te voeren. [verbalisant 1] is tijdens de controle naar de bestuurder, verdachte, toegelopen en is met hem in gesprek gegaan. Tijdens dit gesprek heeft hij een sterke henneplucht geroken. [verbalisant 2] , die op dat moment bij de kofferbak van de auto stond, heeft vanaf de buitenzijde in de kofferbak van de auto bigshoppers zien staan. [verbalisant 2] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat hij geen hennepgeur heeft geroken. Hierin ziet de rechtbank echter geen aanleiding om te twijfelen aan de bevindingen van de [verbalisant 1] . Het is namelijk niet uitgesloten dat alleen [verbalisant 1] deze geur kon ruiken nu hij wel in de nabijheid van verdachte stond. Nu de hennepgeur voldoende was om over te gaan tot doorzoeking van de auto, is niet meer relevant of de jerrycans in de kofferbak konden worden waargenomen door [verbalisant 2] . De rechtbank is dan ook van oordeel dat de doorzoeking van de auto rechtmatig was. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de verdediging.
Vaststelling feiten en omstandighedenOp grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 8 maart 2023 als enige inzittende een auto bestuurde op de A59. Verdachte is staande gehouden en vervolgens is de auto doorzocht. Hierbij zijn in de kofferbak twee bigshoppers met jerrycans zonder etiketten en een doorzichtige fles van het merk ‘Sourcy’ aangetroffen. In deze jerrycans en fles zat amfetamineolie. In totaal is er ongeveer 29 liter amfetamineolie aangetroffen.
Verdachte heeft op zitting verklaard dat de jerrycans en de fles van zijn neef waren. Zijn neef had het weekend voor zijn aanhouding aan hem gevraagd om de jerrycans en de fles in de kofferbak van zijn auto te leggen en deze voor hem te bewaren. Er zouden schoonmaakmiddelen in zitten voor het schoonmaakbedrijf van zijn neef. Als zijn neef of een van de werknemers van zijn neef schoonmaakmiddelen tekort zouden komen en verdachte zou toevallig in de buurt zijn, dan kon hij de schoonmaakmiddelen langsbrengen. Hij wist niet dat er in de jerrycans en de fles amfetamine zat.
De rechtbank stelt voorop dat de bestuurder van een auto, behoudens een onderbouwde en aannemelijke andere uitleg van de verdachte, geacht wordt bekend te zijn met de aanwezigheid van de goederen in die auto – zoals in dit geval jerrycans en fles met amfetamineolie– en aldus wetenschap van en beschikkingsmacht heeft over de goederen
De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat de jerrycans en fles van zijn neef waren en dat hij niet wist dat daar amfetamineolie in zat niet geloofwaardig en bovendien niet verifieerbaar. Verdachte heeft geen concrete gegevens of details willen geven over zijn neef. Bovendien acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij op verzoek van zijn neef rondreed met schoonmaakmiddelen voor het geval zijn neef of een van zijn werknemers dit nodig zou hebben volstrekt ongeloofwaardig. Tot slot is het ook niet geloofwaardig dat aan een volstrekt onwetende, zoals verdachte stelt te zijn, jerrycans en een fles meegeeft met daarin ongeveer 29 liter amfetamineolie, dat een aanzienlijke straatwaarde vertegenwoordigt, en daarmee onnodige risico’s van het verlies van die partij harddrugs zou lopen.
Gelet hierop acht de rechtbank bewezen dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de amfetamineolie in de auto. Dat er geen vingerafdruk op de jerrycans en de fles zijn aangetroffen, maakt dat niet anders. Het ontbreken van DNA-sporen of een vingerafdruk van verdachte hoeft namelijk niet te betekenen dat verdachte geen wetenschap van de amfetamineolie had.
De rechtbank acht op grond van het vorenstaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk vervoeren van ongeveer 29 liter amfetamineolie.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 8 maart 2023 te Oosterhout opzettelijk heeft vervoerd ongeveer 29 liter van een materiaal
bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 36 maanden met aftrek van het voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt om bij een bewezenverklaring verdachte volgens het adolescentenstrafrecht te berechten en te volstaan met een (deels) voorwaardelijke taakstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en de ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het vervoeren van een flinke hoeveelheid amfetamineolie. Het is een feit van algemene bekendheid dat harddrugs als (zoals in dit geval) amfetamineolie, eenmaal in handen van gebruikers, ernstige gevaren voor de gezondheid van die gebruikers opleveren. Daar komt nog bij dat de productie en verkoop van harddrugs vaak gepaard gaat met ernstige vormen van georganiseerde criminaliteit, waarbij het gebruik van geweld niet wordt geschuwd. Bovendien bekostigen gebruikers hun drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag, waardoor schade en overlast wordt toegebracht aan anderen. Verdachte heeft hier met zijn handelen aan bijgedragen en dit eveneens in stand gehouden.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachteUit het strafblad van verdachte blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
ReclasseringsadviesDe rechtbank houdt rekening met het rapport van de reclassering van 17 januari 2024. Daaruit blijkt dat verdachte zijn leven redelijk op orde heeft. Hij beschikt over werk, inkomen en een steunend netwerk (zijn gezin). Er zijn geen financiële problemen, geen psychische of psychosociale problemen en er is geen sprake van problematisch middelengebruik. Wel is verdachte als gevolg van een ongeval en een recente operatie beperkt in staat zijn werkzaamheden, zoals voorheen, uit te voeren. Het is nog onduidelijk of hij op termijn in staat is om zijn werkzaamheden weer volledig te hervatten. Indien dit niet mogelijk is, schat de reclassering in dat hij voldoende vaardigheden en motivatie heeft om zijn dagbesteding op een andere zinvolle wijze in te vullen. Verdachte heeft zich inmiddels gedistantieerd van de persoon die hem in deze situatie heeft gebracht. Hij wil herhaling voorkomen. Hij heeft gedurende het schorsingstoezicht laten zien dat hij een delictvrij leven nastreeft. Het risico op recidive wordt daarom ingeschat als laag. Omdat er geen concrete indicaties worden gezien voor toepassing van het jeugdstrafrecht en interventies of toezicht niet nodig zijn, wordt geadviseerd het volwassenenstrafrecht toe te passen en aan verdachte een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
De rechtbank kan zich vinden in het advies van de reclassering en zal dit dan ook overnemen.
De op te leggen straf
De rechtbank houdt bij de strafbepaling rekening met de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting die zien op het vervoeren van harddrugs. Het uitgangspunt voor het vervoeren van ongeveer 29 liter amfetamineolie is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van twaalf maanden passend en geboden is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Wel ziet de rechtbank aanleiding, mede gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals die door de raadsman ter zitting zijn geschetst, een deel daarvan, te weten drie maanden, voorwaardelijk op te leggen met een proeftijd van twee jaar. Met deze voorwaardelijke straf wordt beoogd verdachte nog meer te motiveren zich ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b en 14c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven
verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. van Kralingen, voorzitter, mr. M.E. de Boer en mr. K. Verschueren, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.D.M. Bos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 14 februari 2024.
De oudste rechter en de griffier zijn niet in staat dit vonnis mede te ondertekenen.