ECLI:NL:RBZWB:2024:816

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 februari 2024
Publicatiedatum
12 februari 2024
Zaaknummer
02-275463-23
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor de uitvoer van cocaïne met gevangenisstraf

Op 14 februari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van de (verlengde) uitvoer van ongeveer zeven kilogram cocaïne naar Frankrijk. De verdachte, geboren in 2002 en thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Utrecht, werd bijgestaan door raadsman mr. P. Scholte. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 31 januari 2024, waarbij de officier van justitie, mr. L.J. den Braber, en de verdediging hun standpunten presenteerden. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging.

De tenlastelegging hield in dat de verdachte samen met anderen, dan wel alleen, ongeveer zeven kilogram cocaïne had uitgevoerd. De rechtbank concludeerde dat de verdachte op 19 oktober 2023 als enige inzittende van een auto op de A16 reed, waarin de cocaïne in een verborgen ruimte was aangetroffen. De verdachte had aanvankelijk verklaard dat zij de auto niet eerder had gezien, maar later gaf zij tegenstrijdige verklaringen. De rechtbank achtte de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig en concludeerde dat zij wetenschap had van de aanwezigheid van de cocaïne in de auto.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de (verlengde) uitvoer van de cocaïne en legde een gevangenisstraf van 36 maanden op, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar jonge leeftijd en blanco strafblad. De inbeslaggenomen auto werd onttrokken aan het verkeer, aangezien deze was gebruikt voor het strafbare feit. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 14 februari 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/275463-23
vonnis van de meervoudige kamer van 14 februari 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2002 in [geboorteplaats] ( [land] ),
wonende te [woonadres] ,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Utrecht, [locatie] ,
raadsman mr. P. Scholte, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 31 januari 2024, waarbij de officier van justitie, mr. L.J. den Braber, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met anderen, dan wel alleen ongeveer zeven kilogram cocaïne heeft uitgevoerd naar Frankrijk.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte ongeveer zevenkilogram cocaïne heeft uitgevoerd. Zij baseert zich daarbij op de bevindingen van de politie over de cocaïne die in een verborgen ruimte in de auto is aangetroffen, dat verdachte bestuurder en enige inzittende van de auto was en de rapporten van het NFI. De officier van justitie acht de verklaring van verdachte niet verifieerbaar en bovendien ongeloofwaardig. Zij acht het bovendien buitengewoon onaannemelijk dat een organisatie of een persoon ruim zeven kilogram cocaïne, dat een aanzienlijke straatwaarde vertegenwoordigt, laat vervoeren door een volstrekt onwetende. Dit brengt immers onnodige risico’s mee.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak. Op grond van het dossier kan niet worden bewezen dat verdachte opzettelijk, ook niet in de zin van voorwaardelijk opzet, cocaïne heeft uitgevoerd.
De auto was niet van verdachte, maar van een vriend van haar die haar had gevraagd de auto op te halen in Rotterdam en terug te brengen naar Frankrijk omdat hij zelf geen rijbewijs had. De drugs zaten verstopt in een verborgen ruimte onder de voorstoel van de auto, volledig uit het zicht. Verdachte wist niet van de verborgen ruimte en de daarin aanwezige harddrugs.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte op 19 oktober 2023 als enige inzittende een auto bestuurde op de A16. Zij was onderweg naar huis (Frankrijk). Verdachte is staande gehouden en vervolgens is de auto doorzocht. Bij de doorzoeking zijn in een verborgen ruimte onder de voorstoel meerdere gesealde pakketten aangetroffen. In deze pakketten zat ongeveer zeven kilogram cocaïne.
Verdachte heeft bij de politie aanvankelijk verklaard dat zij vanuit Frankrijk naar Nederland was gereden om de bruiloft van haar broer bij te wonen. Later heeft zij bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat een vriend haar had gevraagd om vanuit Frankrijk een auto op te halen in Rotterdam. De auto moest naar Frankrijk worden teruggebracht. Deze vriend, volgens verdachte genaamd [naam] (ter terechtzitting heeft zij hem ook [naam] genoemd), had geen rijbewijs en kon dit dus zelf niet doen. Omdat zij hiervoor een dag vrij moest nemen, had zij gevraagd of niet iemand anders dit kon doen. Toen dit niet het geval bleek te zijn, heeft zij er alsnog mee ingestemd. Zij zou hiervoor € 200,- krijgen, maar was niet van plan om dit geld aan te nemen, omdat zij [naam] wilde helpen. Verdachte is vervolgens samen met [naam] en een voor haar onbekende vriend van [naam] naar Nederland gereden. Zij heeft de auto in Rotterdam opgehaald, waarna zij naar Frankrijk is gaan rijden. Verdachte had de auto niet eerder gezien en wist niet dat er in de auto cocaïne lag. Uiteindelijk heeft verdachte verklaard dat zij al eerder in de auto had gereden.
In het algemeen gaat de rechtbank ervanuit dat de bestuurder, de gebruiker van een auto, wetenschap heeft van de aanwezige goederen in de auto waar hij gebruik van maakt en dat deze goederen zich ook in zijn machtssfeer bevinden. Er zijn geen omstandigheden aannemelijk geworden waaruit voortvloeit dat dit in dit geval anders is. Hoewel niet valt uit te sluiten dat de aangetroffen cocaïne van een vriend van verdachte was, acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat zij zelf van niets wist niet geloofwaardig en niet controleerbaar. Verdachte heeft zowel bij de politie als op zitting wisselende en tegenstrijdige verklaringen afgelegd. Waar zij aanvankelijk nog verklaarde dat zij de auto niet eerder had gezien, verklaarde zij later dat zij al eerder in de auto had gereden. Ook is er in de telefoon van verdachte een foto van de auto en een foto van een verzekeringsbewijs van de auto op naam van verdachte aangetroffen. Deze foto’s dateren van 16 september 2023. Verdachte heeft hierover bij de politie verklaard dat zij een verzekeringsbewijs wilde hebben om dat het zo’n eind rijden was. Ter zitting heeft zij echter informatie laten zien waaruit blijkt dat deze verzekering per 15 oktober 2023 is beëindigd, terwijl zij op 19 oktober 2023 de auto vanuit Nederland naar Frankrijk reed. Ook heeft zij geen concrete gegevens of details van de vriend gegeven zodat haar verklaring niet kon worden gecontroleerd. Bovendien acht de rechtbank het volstrekt ongeloofwaardig dat iemand zomaar aan een volstrekt onwetende, zoals verdachte stelt te zijn, een auto meegeeft met daarin ongeveer zeven kilogram cocaïne, dat een aanzienlijke straatwaarde vertegenwoordigt, en daarmee onnodige risico’s van het verlies van die partij harddrugs zou lopen.
Gelet hierop acht de rechtbank bewezen dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de cocaïne in de auto en deze zich ook in haar machtssfeer bevond.
De rechtbank acht op grond van het vorenstaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de (verlengde) uitvoer van ongeveer zeven kilogram cocaïne.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 19 oktober 2023 te Zevenbergschen Hoek, gemeente Moerdijk, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 7 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 36 maanden met aftrek van het voorarrest.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt bij een bewezenverklaring rekening te houden met het feit dat verdachte nog jong is, geen strafblad heeft, thuis woont en een studie volgt om tandartsassistente te worden. Daarnaast verzoekt de verdediging rekening te houden met het geringe aandeel van verdachte bij het feit en te volstaan met een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest en een taakstraf van 240 uren.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en de ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de (verlengde) uitvoer van een flinke hoeveelheid cocaïne. Het is een feit van algemene bekendheid dat harddrugs als (zoals in dit geval) cocaïne, eenmaal in handen van gebruikers, ernstige gevaren voor de gezondheid van die gebruikers opleveren. Daar komt nog bij dat de productie en verkoop van harddrugs vaak gepaard gaat met ernstige vormen van georganiseerde criminaliteit, waarbij het gebruik van geweld niet wordt geschuwd. Bovendien bekostigen gebruikers hun drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag, waardoor schade en overlast wordt toegebracht aan anderen. Verdachte heeft hier met haar handelen aan bijgedragen.
De persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachteUit het strafblad van verdachte blijkt dat zij in Nederland niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
De op te leggen straf
De rechtbank houdt bij de strafbepaling rekening met de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting die zien op het in- en uitvoeren van harddrugs. Het uitgangspunt voor het uitvoeren van ongeveer zeven kilogram harddrugs is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 40 tot 42 maanden. Indien er sprake is van een georganiseerd verband lopen de gevangenisstraffen op tot een minimale duur van 48 maanden. Hoewel de geraffineerdheid van het transport van de harddrugs – in een verborgen ruimte in de auto – kan duiden op een georganiseerd verband, zal de rechtbank hier in het voordeel van verdachte bij de bepaling van de straf niet vanuit gaan. De rechtbank zal verder in verdachtes voordeel meewegen dat zich in het dossier geen aanwijzingen bevinden dat de rol van verdachte een andere is geweest dan die van alleen vervoerder. De rechtbank houdt tenslotte rekening met de relatief jonge leeftijd van verdachte en haar blanco strafblad.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf recht doet aan het feit en de persoon van verdachte. Zij zal aan verdachte dan ook een gevangenisstraf opleggen van 36 maanden met aftrek van de periode dat verdachte in voorarrest heeft gezeten.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Het beslag

7.1
De onttrekking aan het verkeer
De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen personenauto (met verborgen ruimtes) vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer. Gebleken is dat het bewezenverklaarde feit is begaan met behulp van dit voorwerp. Verder is het voorwerp van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36b en 36c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven
verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 36 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
verklaart aan het verkeer onttrokkenhet inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
* een personenauto (goednummer: G2649171);
Voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van de dag dat het voorarrest gelijk is aan de opgelegde onvoorwaardelijke straf.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. van Kralingen, voorzitter, mr. M.E. de Boer en mr. K. Verschueren, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.D.M. Bos, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 14 februari 2024.
De oudste rechter en de griffier zijn niet in staat dit vonnis mede te ondertekenen.