ECLI:NL:RBZWB:2024:8154

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
29 november 2024
Zaaknummer
22/5754
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag BPM en verzuimboete

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 november 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) van € 4.644 opgelegd, samen met een verzuimboete van € 464. De rechtbank heeft op 16 oktober 2024 de zaak behandeld, waarbij de inspecteur vertegenwoordigd was door mr. [inspecteur 1] en [inspecteur 2], terwijl de belanghebbende niet aanwezig was.

De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag BPM terecht is opgelegd, omdat de belanghebbende, die van 18 september 2020 tot en met 28 december 2021 houder was van een bestelauto, de ondernemersvrijstelling niet heeft doorgeschoven naar de nieuwe houder bij verkoop van de auto op 29 december 2021. Hierdoor was de belanghebbende de (rest) BPM verschuldigd. De rechtbank oordeelt ook dat de verzuimboete terecht is opgelegd, aangezien de belanghebbende de verschuldigde belasting niet heeft betaald. De rechtbank wijst erop dat er geen feiten zijn aangevoerd die zouden kunnen leiden tot matiging van de boete.

Daarnaast wordt opgemerkt dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden, maar omdat de boete minder dan € 1.000 bedraagt, is er geen aanleiding om de boete te matigen. Het beroep op betalingsonmacht van de belanghebbende wordt wel gehonoreerd. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor de naheffingsaanslag en de verzuimboete in stand blijven, en er geen proceskostenvergoeding wordt toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/5754

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 november 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,

en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 31 oktober 2022.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) van € 4.644 opgelegd. Gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslag heeft de inspecteur belanghebbende een verzuimboete van € 464 opgelegd.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de naheffingsaanslag en verzuimboete gehandhaafd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 16 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] en [inspecteur 2]. Namens belanghebbende is niemand verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag BPM juist is en of de verzuimboete terecht is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3. De rechtbank is van oordeel dat de naheffingsaanslag BPM juist is en de verzuimboete terecht is opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Naheffingsaanslag BPM
3.1.
Belanghebbende was volgens de kentekenregistratie vanaf 18 september 2020 tot en met 28 december 2021 houder van een bestelauto met [kenteken].
3.2.
Belanghebbende was op het moment van de inschrijving van de bestelauto in het kentekenregister geen BPM verschuldigd op grond van de ondernemersvrijstelling. [1]
3.3.
Op 29 december 2021, binnen vijf na inschrijving in het kentekenregister, heeft belanghebbende de bestelauto verkocht en de ondernemersvrijstelling niet doorgeschoven naar de nieuwe houder. Belanghebbende is dan op het moment van verkoop de (rest) BPM verschuldigd. [2] De inspecteur heeft de verschuldigde (rest) BPM van € 4.644 dan ook terecht bij belanghebbende in rekening gebracht. Omdat belanghebbende deze rekening niet heeft betaald, ziet de rechtbank geen aanleiding om de naheffingsaanslag te vernietigen.
Verzuimboete
3.4.
De inspecteur kan, naast de nageheven belasting, een verzuimboete opleggen als een belastingplichtige de belasting die hij op aangifte had moeten voldoen, niet heeft betaald. [3]
3.5.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur de verzuimboete terecht opgelegd. Belanghebbende heeft de verschuldigde (rest) BPM immers niet betaald. Dit wordt aangemerkt als een betalingsverzuim. Opzet of schuld is daarvoor niet vereist. Een boete dient achterwege te blijven bij afwezigheid van alle schuld. Belanghebbende heeft echter niets aangevoerd dat erop wijst dat daarvan sprake is.
3.6.
De rechtbank moet vervolgens beoordelen of de opgelegde verzuimboete passend en geboden is. Belanghebbende heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd waarmee rekening zou moeten worden gehouden. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de boete te matigen.
3.7.
De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn van twee jaar voor de behandeling van een zaak in eerste feitelijke instantie met zes maanden is overschreden (‘undue delay’). Daarbij geldt de dagtekening van de naheffingsaanslag van 25 mei 2022 als aanvangsmoment van de redelijke termijn, omdat op die datum de boete is aangekondigd, en de uitspraakdatum als afloop van de redelijke termijn. Omdat de boete minder beloopt dan € 1.000 bestaat er geen aanleiding om de boete te matigen en is met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6 van het EVRM de verdragsschending voldoende gecompenseerd.
Griffierecht
3.8.
Ten aanzien van het te betalen griffierecht heeft belanghebbende een beroep op betalingsonmacht gedaan, omdat hij onvoldoende inkomen en geen vermogen heeft. Dat beroep is door de griffier voorlopig toegewezen. De rechtbank honoreert het beroep op betalingsonmacht.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de naheffingsaanslag BPM en de verzuimboete in stand blijven. Belanghebbende krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J. van Balkom, griffier, op 27 november 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 13a, lid 1 en 2, van de Wet BPM.
2.Artikel 13a, lid 3, van de Wet BPM.
3.Artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.