Op 14 februari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 5 september 2021. De verdachte, geboren in 1983, werd beschuldigd van het veroorzaken van een verkeersongeval dat leidde tot zwaar lichamelijk letsel van een motorrijder. De officier van justitie beschuldigde de verdachte van het primair ten laste gelegde feit, namelijk het veroorzaken van gevaar op de weg in strijd met artikel 6 van de Wegenverkeerswet (WVW). De verdediging voerde aan dat de motorrijder zelf een remfout had gemaakt en dat de verdachte geen verwijt kon worden gemaakt.
De rechtbank oordeelde dat de verdachte weliswaar een verkeersfout had gemaakt door haar auto dwars over de weg te parkeren zonder voorrang te verlenen aan de motorrijder, maar dat dit niet leidde tot een bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit, maar oordeelde wel dat zij gevaar en hinder had veroorzaakt in de zin van artikel 5 WVW. De rechtbank legde een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaar, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de impact van het ongeval op haar leven.
De uitspraak benadrukt het belang van verkeersveiligheid en de verantwoordelijkheden van bestuurders in het verkeer. De rechtbank heeft de zaak zorgvuldig beoordeeld en de belangen van zowel de verdachte als het slachtoffer in overweging genomen.